Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Piet Gerbrandy



Recensie, geschreven door Karel Wasch, over de bundel

Ontbinding

gedichten

van Piet Gerbrandy





Wie hoopt een makkelijk leesbare bundel poëzie in handen te krijgen met Ontbinding van Piet Gerbrandy, komt bedrogen uit. Het kost moeite de tocht - want dat is het- van de hoofdpersoon, ik, te volgen door zijn innerlijk waar zich de uiterlijke wereld in spiegelt. Geen wonder want Gerbrandy (1958) is classicus, essayist en dichter tegelijk. Hij maakt deel uit van de redactie van De Gids en kreeg al drie prijzen voor zijn verzen.


In het eerste stuk van de bundel ‘Nu’ denkt de ik na over zijn ‘slinkende toekomst’ en ‘de betekenis van duurzaamheid daarin’. De wereld draait door de hoofdpersoon lijkt stil te staan.


Het tweede gedeelte ‘Vlees’ betreft een langdurig afscheid van de jij op weg naar een gebied dat veel spirituele kennis biedt ‘en planten met absurde voortplantingstechnieken en aan lichaamsdelen in alle mogelijke standen’, naar een oosterse cultuur die ‘fijnzinnig en discreet’ is. Wat ver is komt dichtbij en dat siert de dichter.


In het derde gedeelte van de bundel ‘Bron’ is een dichter aan het woord die wederom last ervaart van zijn leeftijd. Net zoals de zalm terug zwemt naar zijn oorsprong, zo omhelzen ‘jouw armen (…) geboorten van mensen / en goden bevruchten met zaden en slib / straks [mijn] verdorrende waarden’. Mooi die verdorrende waarden. Bijna grijpbaar. De natuur als verzinnebeelding van het ouder worden, verdorren, uitdrogen, vergaan uiteindelijk.

In  ‘Wind’ het vierde hoofdstuk, verwijst de ik op een regenachtige lentemorgen naar een bevlogen uiteenzetting over poëzie van een elfde-eeuwse kloosterling wiens onhandig Latijn de volmaakte uitdrukking bleek van zijn meervoudige verlangen: ‘Onvertaalbaar haar borsten en blik en haar zinnen’. Zinderende zinnelijkheid.

 

Na een korte inleiding staat ook dit vers in ‘Wind’:

Reeds als vijftienjarige had hij zich bekwaamd in het schrijven van klassieke

sonnetten. Deze kunst bleef hij tot op hoge leeftijd beoefenen omdat er volgens

hem geen degelijker vehikel bestond voor de expressie van bodemloze emoties.

De meisjes dragen hun brillen hip op deinende dienbladen.

De luttele merels ruien omdat het nu al herfst wordt.

De cumulonimbi schokken zich rillerig.

De fietsbanden glippen op kinderkoppen voorbij.

De opdringerige lidwoorden temmen hun limbische lobben.

De krantenjongens happen in schuimende kragen.

De buitengesloten het- woorden lappen hun lieslaarzen.

De hutkofferscharnieren piepen om lauwe olie.

De witregelpolitie delft moedeloos een onderspit.

 

Onderspit? Wie delft er hier een onderspit?

In welke greppel schuilt de tot vervelens toe tikkende winterkoning?

Wie leest de kleverigste dagbladkoppen voor?

Waar kan mijn eierdonzen dekbed het goedkoopst gestoomd?

Wie vult mijn kolf met onbetreden sneeuwen?

 

In ‘Reis’ het vijfde hoofdstuk verlaat de ik zijn werkkamer voor een ongewisse reis naar de essentie van zijn bestaan. Goethe? Hij wenst zich voortaan ‘te wijden aan de uiteindelijke dingen’ nu zijn tijd nadert van dit leven afscheid te nemen. Het zesde stuk ‘Kaf” is het verslag van een wandeltocht door gebied uit de jeugd van de dichter. Hoewel het onderwerp hem terugwerpt op zichzelf, blijft hij vasthouden aan de opvatting dat er een plaats moet zijn, waarin zijn palet aan ervaringen uiteindelijk een unieke thuishaven kan vormen:

Je billen en wangen zijn blijvend
————————dat is wel gebleken
maar hoe het met mij zit en gaan moet
————–daarover is minder bekend

Waar laatste syllaben hun –end voltrekken
————–wijdt zich een witte stilte

van scheppend papier (o lompen)
van rillende bleekheid (o dons)
van dampende geitmelk (o room) op de schuchter bladderende veranda
————–van dit zachtmoedig slachthuis


waarin voorlopig hij en ik deelwoorden
————–bedrijvig lijdzaam tegenwoordig
————————verleden inlijvend vertoeven.

Ik bedoelde eigenlijk
————–waar jij en ik in zinnen samen komen
————–(waar spraakkunst ons in groevig linnen zucht)
maar daarvoor is de taal te kil gebleven.


In het zevende hoofdstuk ‘Straks’ is er voor de ik geen tijd meer om plannen te maken. Het lijkt erop dat zijn motivatie is vervlogen: ‘Kent uw lichaam geen zin om / vervuld te geraken van goeds? (…) // ‘Hoe blijf ik waar dromen mij roepen nog even helder? / “Slaapt u toch in straks hoe / ziet u dat dan geschieden?” / Door bedelvende borsten te denken zwaar en wit.’

Gerbrandy sleept ons mee in een zinderende woordenstroom, die uiteindelijk zoektocht blijkt te zijn. Bescheiden, brutaal, virtuoos!


ISBN 9789025464684 | softcover| 96 pagina’s | Uitg. Atlas/Contact| januari 2021

© Karel Wasch, 23 maart 2021

 


Zoeken

Recensies