Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Luuk Gruwez

 

Recensie over de bundel

De eindelozen

Luuk Gruwez


geschreven door Karel Wasch



Op de dag van het laatste gedicht zullen de stilisten
onder ons nauwelijks van spraak zijn voorzien.(...)


Het begin van dit fraaie gedicht (De dag van het laatste gedicht) van Gruwez - tevens het begin van de bundel - doet in de verte denken aan het gedicht 'Eens,' van A.Roland Holst:

Eens zullen allen die
tussen ons kwamen,
zijn weggevallen - wie
weet nog hun namen (...)


Het vers 'De dag van het laatste gedicht,' van Gruwez lijkt weinig hoop te bieden aan de stilisten (zijn dat niet de wijzen?) ze hebben geen woorden gekregen op de Dag des Oordeels.
Bij Roland Holst gaat de weg naar het einde anders. Hij mist de misplaatsten helemaal niet. Wanneer de Grote Afrekening komt, zullen er alleen gelijkgestemden overblijven.

Gruwez heeft echter, dat heeft hij steeds, nog een verrassing in petto, de laatste regels van het vers:

(...) En hierna staat er een meisje op
een doodgewoon meisje met meisjeshaar
dat 'aap, noot, mies', aap, noot, mies'
zal scanderen met de stem van velen,
maar in haar eentje zal zij regels zingen
die eenieder doen verstommen, waarop
de poëzie opnieuw beginnen kan. En opnieuw.(...)


Een meisje (alles van waarde is weerloos?) zal 'scanderen met de stem van velen,' m.a.w. ze zal de 'liefde voor taal,' behouden en zelfs behoeden voor uitsterven. Dat is meteen ook de reden dat de bundel van Gruwez de titel De eindelozen draagt.

Het zijn familieleden, vrienden en kennissen, die Gruwez neerzet, genadeloos, soms liefdevol of schokkend, zoals de seriemoordenaar András Pándy. Hij vermoordde twee vrouwen, vier kinderen en had met een van zijn dochters ook nog eens een incestueuze verhouding. Hoe gruwelijk moet het worden? Is deze man iemand om in een gedicht te figureren of de hoofdrol te spelen? Gruwez toont zijn virtuositeit door maar liefst een hele cyclus te wijden aan András Pandy. András graf, Wat men van András vindt, András de verzamelaar, András Blauwbaard, András en het grote excuus en Gaat András naar de hemel ? Gruwez vraagt zich af hoe het is na de dood met Andras?

Zo koud als het is in András' graf!
Allicht omdat er een koude man in ligt,
oorspronkelijk een koddig monster, dat later
in een akelig sprookje zijn geliefden

placht te verslinden.(...)


En Gruwez roept beheerst - zonder effectbejag - de andere vragen op die iedereen zich stelt bij halve monsters als Dutroux - of dichter bij huis - Robert M.
Zoals in het gedicht 'Wat men van András vindt,' waarin András wegkijkt van zijn slachtoffers en de mensen die hem inmiddels veroordelen om zijn wandaden:

Men vindt dat András veel te veel vernietigd heeft
om te vervaardigen. Maar dat is niet wat András vindt.
András vindt dat men teveel van hem vindt.(...)


Aan het eind  van de cyclus stelt de dichter zich de vraag of András naar de hemel gaat, maar hij laat die beantwoorden door de verslagen, peinzende serial killer zelve:

Waar ligt de hemel, vraagt András  zich af,
waar het hiernamaals? Misschien in Dunakeszi,
in dat hoofd dat op mijn schouders stond
te mijmeren toen ik nog 6 of 7 was.

Of zit ik soms nog altijd vol hiernamaals
en moet ik straks op zoektocht in mijzelf,
bij voorbaat al verloren en verdwaald.(...)


Geen makkelijke vragen en ze worden door Pandy dan ook niet beantwoord. Er blijft slechts de tweestrijd en de twijfel. Geen berouw, geen excuus ook, alleen angst voor straf.
Hoe kan het ook anders na zoveel wandaden?

Maar Gruwez laat weinig heel in deze felle bundel. Hij laat Medea haar broertje vermoorden, zonder enige spijt:

Ik heb Abyrtus, mijn broertje, in mootjes
gehakt, Met zijn allen zaten zij achter mij aan
en iemand riep Dat verdiende hij niet.
Maar ze bleven mij min of meer op de hielen.

Mijn broertje was de onschuld zelve, een cherubijn
vol sexappeal, de tederste looks. Maar zoveel haat
kreeg ik te dragen, die ik niet dragen kon, waardoor
ik hem maar offerde als pasmunt voor de vleugels.(...)


Let eens op het woord maar in de laatste zin. Dat is levensgevaarlijke taal van een gestoord iemand zonder gevoel of geweten. Taal van de nazi's. Maar Gruwez gebruikt de taal als geen ander en kruipt in ieders huid. Leeft zich in en vindt zijn weg. Creüsa zal haar concurrente doden door een vergiftigde jurk. Het arme wicht zal verbranden. Pelias wordt gekookt en zo zijn er meer gruwelen, maar meegenomen in een soevereine stijl en met vaste hand tot ons gebracht. En er is de cyclus over de Eerste wereldoorlog, die in België harder aankwam dan in Nederland.

Zie mij hier vluchten, matras op de rug,
gebukt, alsof ik loop te zeulen met de zerk
waaronder ik wellicht bezwijken zal.(..)


De actualiteit van de vluchteling tegen een oud decor. Er is niets veranderd. Gelukkig zijn er naast deze keiharde verzen ook de bekende lieflijke:

Ontslapenis

En plots begint mijn tante, weldra tachtig
zich af te vragen waar haar zus gebleven is,
zij die al dertig jaren dood. Mijn moeder,
zeg ik, is voorgoed verdwenen. U vindt haar
nergens meer terug, al heeft zij wel een graf.
Bezoekt u het, dan merkt u daar dat zij onvindbaar is.

Ach zo, zegt zij, dat vroeg ik mij dus af.
Het is best laat, een kuttige novemberavond,
een uur waarop de meeste dieren slapen.
Mijn tante niet. Het bed waaruit zij belt,
bevat de dagen, maanden, jaren van  haar
leven, de snelle kiemen van haar niets.


Ja, wat moet je aan zulke mooie poëzie toevoegen? Luuk Gruwez heeft wederom een prachtige, sterke bundel afgeleverd. Men leze!

Luuk Gruwez (1953) is schrijver en essayist, maar vooral dichter. Hij is erg vaak in bloemlezingen opgenomen.


ISBN 9789029538497 | Paperback | 64 pagina's | Singel uitgeverij | maart 2015

© Karel Wasch, 4 juni 2015

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER

 


Zoeken

Recensies