Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Paul Demets



Recensie, geschreven door Karel Wasch, over de bundel


De hazenklager

gedichten van

Paul Demets






Achterin deze bundel van Paul Demets staat dat een ‘hazenklager’, een klein blaasinstrument is dat door jagers gebruikt wordt om vossen te lokken. Een klagelijk geluid, dat vossen aantrekt omdat ze denken een makkelijke prooi, een gewonde haas, te kunnen verschalken. De bundel staat overigens bol van weinig gebruikte woorden: Apoptose, enculturatie, zoönose, liminaliteit. Het mag de pret niet drukken, want Demets verklaart ze achterin de bundel. En iedere cyclus draagt zo’n moeilijke naam.


Mij deed de titel ‘De Hazenklager,’ onmiddellijk denken aan een performance van de Duitse kunstenaar Joseph Beuys (1921-1986). Hij had eens een performance onder de titel: ‘Hoe men de dode haas de maatschappij verklaart.’ Beuys hief een klaagzang aan tegen alles wat de aarde pijn zou doen: verstedelijking, vervuiling, arrogantie van de mens t.o.v. dier en natuur. In zijn armen een dode haas. Men verweet hem excentriciteit, vervreemding en afstand. Toch vond zijn pleidooi ook in brede kring weerklank.


De eerste cyclus het Liminaliteit dat zoveel wil zeggen als de overgangsfase, die een individu moet doormaken om tot de maatschappij te kunnen doordringen:


We tuurden in de verte op zoek naar iets

dat tussen de halmen  tevoorschijn zou springen

en zagen niet wat er stuiptrekkend een halve cirkel

maakte aan onze voet. (…)


 Daar is een stervend wezen, dat we aan onze voeten vinden en waar we een verhouding mee moeten vinden. Een ingang, een deur tot de algemeen staat van de wereld? Of gewoon de stervende haas van Beuys?

De tweede cyclus Enculturatie, Nu worden eigenschappen van cultuur en geloof overgedragen op het individu.


Hemel en engelen konden wachten. Ik zocht

naar een recept en zette dode dieren die ik

vond op sterk water . Ik kookte het vees van de beenderen los. Een ketting

 
van verhalen klonk me vast.(...)


De religie kan niet helpen want de hemel en de engelen bieden geen soelaas. Maar de arme dichter zet de dode dieren in sterk water om te kunnen overdenken wat het laatste restje beschaving hem schenkt. De verhalen spelen op de achtergrond nog mee maar verlammen hem meer dan dat ze uitkomst bieden.

 
Verderop is de cyclus Zoönose, niets meer of minder dan een ziekte die van dieren op mensen kan worden overgedragen.


In je slaap los je langzaam op. Lekt er bloed uit je heup

of is dat de bloesem van de hibiscus op je jurk?


Hij vloeit door het openstaand raam binnen

uit het struikgewas. Droom je van een dier in de schuur


dat daar opgekruld zich in een ring van vacht heeft gegoten

en zo rond zichzelf zit dat het de klap niet voelt komen?


Je fronst, je mompelt, valt dan terug in je huid.

Je ziet hem uithalen met de schop. Heel je lichaam


balt zich samen voor de klap. Je duwt tegen de poort

die zich achter je sluit, je morrelt aan de grendel, schreeuwt


zonder stem, je trappelt ter plaatse. Je slaapt

en je benen, je armen voelen zwaar. Bloedt roffelt


in de emmer. Een trommelstok, het vel. Je krult je

en voelt de slagen, het stof. Je aorta wolkt op.


De droom waarin een dier wordt vermoord. Maar het moorden van dieren onder elkaar is niet echt een ziekte. De dieren vermoorden om in stand te kunnen blijven.

De mens moordt niet uit noodzaak. In deze droom is de hoofdpersoon beurtelings mens en dier beurteling agressor en beurtelings slachtoffer. Wat een prachtige symbiose.


In de laatste cyclus Degeneratie is er weinig hoop over:


Alles valt hier in slechte aarde. Je grote

zonen houden in de verte ruggespraak.

Zie je de rand die blauwzuchtig


groeit als de zon opklimt? Ze staren

zich blind achter hun glazen, liggen elkaars

schouderlijn te vergelijken, ze kronkelen,


hebben gebleekte voeten. Op het meer groeien de algen.

Het ozon verdooft. Iemand gaat om een ijsje

en een ligbed vragen. Haar tong glijdt


langzaam over haar lippen. Het meer droogt op. Dieren

aan het strand: de zon verstoft hun huid.

Ze liggen, wrijven elkaar, likken zich schoon.


Ze nemen elkaar mee in de entropie.

Speur je dan later naar hun afdruk

en wat ze verder nog achterlieten? Volg je hen als


ze de toren beklimmen, tel je hoeveel hun nog rest?

Ze duiken. Geef je hun dan een plaats in de val,

teruggekeerd naar je bevuilde nest?


Het is duidelijk alles warmt op, de mensen worden bedreigd door wat ze zelf hebben aangericht. Ze zijn zelfs in de val gelopen van hun eigen onmacht. Wat een begin van een laatste definitieve cyclus.


Paul Demets is behalve dichter ook recensent van De Standaard. Hij won diverse prijzen voor zijn poëzie.


Een zeldzaam mooie bundel!


ISBN 9789403182308|Softcover| 86 blz.| Uitg. De Bezige Bij |april 2020

© Karel Wasch, 5 juli 2020

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER

 


Zoeken

Recensies