Recensie, geschreven door Karel Wasch, over de bundel
tegen het vergeten en voor de behoedzaamheid
gedichten van
Alja Spaan
Alja Spaan (1957 Sint Pancras) is een creatieve duizendpoot. Haar huis in Alkmaar werd Atelier9en40. Daar deed ze tot 2013 kunst- en poëzieprojecten. En eigenlijk doet ze dat laatste nog steeds. Ze organiseert in café Koekenbier in Alkmaar haar Reuring-middagen met muziek en veel poëzie. Maar ze schrijft als sinds haar elfde poëzie en dat nog wel dagelijks.
Nu ligt er een mooie bundel verzen bij In de Knipscheer.
Rechtop
Er is dat niets. Het ligt nog in mijn bed zo halverwege
het midden, schuil onder de lakens, het
zit nog aan mijn tafel, rechts van mij, het draalt nog om
mij heen terwijl het mijn hand pakt, het
komt voorbij mij. Soms kan ik er doorheen prikken, het
uit elkaar trekken zoals je een pijltje door
een hartje langer maakt, af en toe overvalt het mij, zwaar
en lastig ligt het dan op mij, zoals hij dat doet.
Vaak ook is het de mist tussen de weilanden en het kalme
water, ik moet wel fietsen om warm te worden,
de dorpen rijgen zich niet vanzelf aan elkaar, even zo vaak
is het een doodlopende straat in deze
stad. Een dode hond onderaan de boom, zwart in mijn
ooghoek, een regel uit een psalm, iets van vroeger.
Het eerste gedicht uit de cyclus Vergeten. Het zijn flarden herinnering, die nu in het brein van de dichter een eigen leven zijn gaan leiden. Het zit nog aan mijn tafel. Dat kennen we, een persoon, echtgenoot, kind, dat er vroeger was, maar nu zijn ze er niet en worden een het. Maar het kan ook mist tussen de weilanden zijn, kortom iets in de natuur, dat indruk op ons maakte. En in de laatste regels zijn het een dode hond of een regel uit een psalm. Al deze herinneringen zijn het leven, of het nu geluiden, beelden of gevoelens zijn en zorgen er überhaupt voor, dat de hoofdpersoon Rechtop blijft doorgaan. Vreemd genoeg kan je dit woord vertalen als straight up, maar ook als straight forward, in het Engels. Dus rechtop blijven, maar ook rechtdoor gaan.
teneinde te kunnen vliegen
Als ik in de ochtend niet begin met mijn gedicht, is
de dag zoek en waar ben jij, waar ben jij
en als ik de avond niet sluit met mijn aantekening,
is de dag verdwenen zoals jij en ik,
waar ben ik dan gebleven en waar dan de blik overzee,
het grensoverschrijdend reizen vanuit dit
vierkant bestaan, waar dan de vogels en het ruisen van
de bomen, waar dan de mensen. Zoals ik
jong, geknield, of ernstig vast mijn handen hield en hen
noemde en hun betekenis en als laatste dan,
als laatste mezelf en nooit precies wist waarvoor, slechts
in haar opsomming geloofde en het herhalen van,
om niet te vallen tussen beddenrand en koud zeil, de
aarde nog altijd plat en het water stijgend.
Uit een andere cyclus Tegen komt dit gedicht. Een gedreven dichter, die de dag begint met het schrijven van een gedicht en besluit met een aantekening. Het doet me denken aan de dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926) die tegen een jonge dichter zei op diens vraag wat je nodig had om een goede dichter te worden: ”Als je zonder het schrijven van verzen zou sterven, dan pas ben je in de wieg gelegd een goede poëet te worden!” Ze draait het perspectief in dit gedicht handig en behendig om. De blik overzee, de vogels het ruisen van de bomen, ze zijn niet de inspiratiebron tot het schrijven van een gedicht. Nee, wanneer de dichter geen gedichten schrijft kan hij ook niet genieten van deze zaken.
En in de laatste strofen is de dichter terug bij de overgave van een kind, een kind dat zij zelf ooit was. Ze ging bidden of alles overdenken en werd duizelig van overgave, zodat ze bijna omtuimelde. Tuimelt niet iedere goede dichter bijna om van overgave? Schitterend, ook dit vers.
een rechtspersoon
We zouden zijn gaan varen. Onderweg had
iedereen gegroet. Hij kon sturen met
één hand slechts, de ander onder mijn shirt.
Er zou een inham zijn waarin
hij vakkundig de boot zou steken. De open
deuren zouden dezelfde lucht toelaten
die heden buiten hangt. Zwaar van broeierige
regen, seringen die tot op de grond
slepen of bomen die treurig opzij vielen. Het
gras lichter. Bij het opstaan de verte
door de patrijspoort, zijn handen daarenboven
en heel lichtblauw de frisheid van
nieuwe morgens. Natte voeten buiten en alle
vogels in hetzelfde weiland.
De rechtspersoon is hier de persoon, die de dichteres stuurt en verleidt op zijn boot. Hij is de kapitein. En nu herinnert zij zich deze gebeurtenis. Niet alleen door aan de boottocht terug te denken, maar als een kind. De luchten en geuren van broeierige regen. : Let op hoe mooi broeierig is ingevoegd. De natuur als geheugensteun. Knap. En de boottocht eindigt zoet, lieflijk, alle vogels in hetzelfde weiland.
Het is verbazingwekkend en hoogst zeldzaam, dat in deze bundel geen enkel zwak gedicht voor komt. De cycli, het zijn er vier, zijn strak opgebouwd en bijna logisch in hun complexiteit. De 69 gedichten hebben steevast dezelfde vorm. Twee regels, witregel. Steeds zeven regels van twee versregels gevolgd door wit. Bladzijde na bladzijde. Maar het de vorm van Alja Spaan en ze kan in deze vorm veel, bijna alles. Wat een bundel! Men leze!
ISBN 9789062656626 | Softcover | 89 pagina’s | Uitgeverij In de Knipscheer | november 2018
© Karel Wasch, 20 november 2018
Lees de reacties op het forum en/of reageer HIER