Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Marleen de Crée

Poezie-leestafel heeft toestemming van Marleen de Crée
om enkele van haar gedichten op de Leestafelsite te plaatsen.


 

 

langzaam, als een zachte steen...

 

langzaam, als een zachte steen,
rol ik aan de flarden van je naam.
sprakeloos wil je me overnachten.
ik stapel bed en ogen vol met wachten
op je grillig haar, je stem, het branden
aan de bakens om me heen.
ik denk: er is geen onschuld langer
dan de kamer, mijn mond, je hart
dat beeft, het ruilen van gedachten.
dan rol ik langzaam als een zachte steen.

Marleen de Crée
uit: Passage, uitgeverij Hadewijch nv,
Schoten, 1987

 
Wendy little rose


rozen, als kwamen ze 's avonds, laten
zich niet lezen. ze slurpen taal en teken
uit mijn blik. in een sonore stoet trekken
ze voorbij. maanlicht staat te staren,

rukt aan de tijd, zwart als water en
vol onzekerheid. niets is nog bewezen.
rozen hebben me beet en bijten. ik slik
hun geur, blijf aan ze haken.

lucht hangt als verbeelding te verbleken,
veegt met een vage hand mijn adem uit.
hoe ver zijn rozen, hoe dicht aan mij gebrand.

mijn stem wikkelt zich soms uit hun blaren.
niets is guller dan een rozenhart. daarin
zal ik slapen, schuilen, leven als het moet.


Marleen de Créé
uit: Vita Vita, Leuven, P, 2004
 

Water – I


springen. in het water springen en dan
zwemmen. vettig water drinken, geen haar
scheelt het, verdrinken, een vader
aan de kant, alsof hij en ik.

daarna de weelde, zacht bewegen. van
kop tot teen gedragen worden, gewogen
en gewikt, gewikkeld en gewenteld,
onhandig en verlegen. licht op licht.

zon ontsnapt uit lissen aan de rand,
schittert fleurig in de ogen.
legt zich gewillig in mijn natte plooien.

niets dan vreugde in de stroming, op
en neer. water en ik. tot laat, tot ver,
tot eindeloos: het wiegen, het glooien.


Marleen de Crée
Uit: Vita Vita
Uitgeverij P 2004


Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER 

 
Brieven aan Plinius I


Ik zeg je Plinius, het is september.
de dichters keren in 't getij.
vruchten rijpen aan de warme muren,
vergeet dat niet: het zijn de laatste uren

van de zomer. warmte, niets kan nog gebeuren.
het zijn de stille dagen van het jaar,
want alles wordt geduldiger gedragen
in veelvoud van de laatste dracht.

september weet wat dierbaarheid betekent
en liefde tekent schaduwen van was.
ik zeg: voorzichtigheid werd ooit berekend

aan de contouren van een waterglas.
de druiven, Plinius, de laatste schragen
van wat een dichterzomer was.


Marleen de Crée
uit: 'Brieven aan Plinius',
Manteau 1984.
 
III

veulens met een zacht en vochtig vel
van dauw, zonnestelsels gloeien
hen in de ogen. Ik hef nu vreemde
hemellichamen uit hun baan.

op mijn weide wandelen de paarden.
maar ik ben hard en stil als steen.
na al de jaren, het eenzame geween
van pauwen na de regen.

ondoorzichtig, in een dal van velen.
en wat mijn draven ooit heeft aangedaan
kan geen plaats mij ooit vergeven.

van veulens razend en verbaasd,
het radeloze waaien van de manen.
het nodeloze leven steigert in zijn banen.


Marleen De Crée
Uit: Brieven aan Plinius.
(het derde van 20 sonnetten)
Uitg. Manteau-Antwerpen 1984
 
Brieven aan Plinius I - IV


over mijn lippen breek je open
in een spiegelend water van meren.
en wind komt wonen in mijn huis.
duiven met doorzichtige veren.

je kan er ooit van dromen.
verbeelding is voor later.
de spiegelende meren van het water.
over mijn lippen moet je komen.

een huis op de wind van het woord.
wonen is een tijd van keren.
maar ik breek open, wazigheid van bomen.

spiegelende doorzichtigheid van water.
mijn lippen zijn nu vederlichte
duiven, die gaan, die gaan en komen.


Marleen de Crée
uit: Over de brug der aarzelingen, Gedichten 1969-1989,
Poëziecentrum, Gent 1990
 
Brieven aan Plinius XX


ach, Plinius, dit zijn de laatste regels,
de takken van mijn spraakgebrek.
en wat aan voelbaarheid niet is bewezen
komt later in de grote trek

van vogels voor de winter.de bomen
in doorzichtige golven van licht, niet
te genezen dierbaarheid van dromen.
de nachten worden gewet aan de ramen.

en trager dan ooit is mijn taal uitgeroeid
in wortels van denken en praten.
ik hoor bij de liefde in schuchtere namen.

mijn lichaam ontsnapt in voorzichtige handen
en kantelt het woord in je tederheid.
de tijd kan langer dan duurzaamheid branden.

Marleen de Créé
Uit: Brieven aan Plinius
Manteau 1984