Leestafel heeft toestemming  van H.C. ten Berge 
om zijn gedichten op de Leestafelsite te plaatsen.
Amstelstation 7.1.76/9.15 uur
 Je hebt me in de trein 
 opnieuw getroffen 
  
 er is geen beeld, er staat een scherm 
 van woorden 
 dat je aan het oog onttrekt 
  
 hoewel door jou gewekt en twintig jaar 
 geschaduwd  
 wist je altijd ongezien te blijven 
  
 men mocht niets meer van je weten  
 dat je in je brieven schreef 
 ”Ik ben geschonden  
 en gebeten  
 maar ik leef”  
  
 je schreef  
    “Het sap  
 zal spoedig door de takken stromen”  
  
 jij overheilig wijf  
 je bent in alles  
 wat ik schrijf aanwezig  
  
 steeds het galgenaas van godgeleerden  
 kreeg je soms gestalte,  
 nooit een lijf  
  
 veel besproken en toch  
 onbeschreven ben je  
 slechts als tekstlichaam intact gebleven  
  
 men las liefde en seizoenen af  
 aan je gegroefde huidstructuur  
  
 winter duurde eeuwen;  
 kou vrat je niet aan  
  
 wat strijd om het bestaan was  
 werd de kunst van overleven  
  
 nog zijn de tijden guur en wij  
 al voor de oerschreeuw aangetast  
  
 nu ik je aanraak met mijn ogen  
 zie ik weer  
 de glans van donker woordglazuur 
  
 H.C. ten Berge 
 Uit: Ons poëtisch dichtersland 
(V&D 1988)
1. 
 Er is geen wij en zij, 
 er is slechts wijd en zijd, 
 een feestelijke vrijheid met festoenen, 
 mirlitons en stuwende muziek 
 die vervallen lijven omvormt 
 tot aantrekkelijke gestalten. 
 Blijdschap en voleinding: 
 Iedereen gelijk aan Elckerlijc. 
 De deugd voorbij en niets meer hoeven leren. 
 Twee geslachten huizen in een lichaam, 
 wezens die zichzelf genoeg zijn, 
 aangenaam, aanstekelijk,volmaakt 
 metafysiek. 
 En die het Alziend Oog niet infecteren. 
  
 2. 
 Waar haalt u het vandaan? vraagt iemand 
 die zich aandient als een vleugelloze engel, 
 een nomade zonder laptop, 
 telefoon, betrouwbaar huisadres. 
  
 Heel wat mensen zijn er al geweest, 
 heel wat mensen hebben het beschreven. 
 Lieden van allerhand slag 
 bieden inzicht en geven om niet 
 hun persoonlijke indrukken prijs. 
 Legenden brengen ons verder. 
 leugens doen de rest. 
 .... 
  
 7. 
 Een paradijselijke stem, een hemels genot, 
 Een goddelijke geur,een fragiel instrument. 
 Duizendschoon op een braakliggend veld, 
 Een jongenslach, een meisjeshand. 
 Een kind dat achter een bal aanrent. 
 Een speelse blik uit een passerend oog. 
 Maanlicht over een nachtelijk strand. 
 Spiegelend ijs op boerensloten, 
 Stilaan dicht gesneeuwde tuinen. 
 Een steelse uil die muizend overvliegt. 
 Een braambos voor een nooit ontdekte grot, 
 Een offerplaats tussen versteende eiken. 
 Een bloesemtak in maartse ochtendmist, 
 Een specht die in de schors naar kevers hakt. 
 Een lied dat ook vermolmde harten raakt. 
 Een wulpenkreet boven de laatste duinen, 
 Een dromer die zijn plicht verzaakt. 
 ..... 
  
 10. Een lunch in Linhó 
  
 Het paradijs zou een subtiele klank zijn 
 en geen plaats. 
 Een kleur misschien, een boog van de veranda 
 die de tafel met het middageten in de schaduw houdt. 
 De wijnkaraf gekoeld, het dienblad 
 ingelegd met blauwe steentjes. 
 Roodgetint de matte glans van vloerplavuizen, 
 gedempte stemmen achter groene luiken 
 en Martinho, de kanarie, zingend in zijn kooi. 
 De huisslang tussen de agaven, 
 De vijgenboom tegen de muur. 
 Een geur van dennenhars, de wind 
 vanaf de bergen, 
 het tinteld klokkenspel van glazen staafjes 
 aan een koord. 
 In de open deur Maria met een tafelschel. 
 Zoemende insecten, hagedissen, hier en daar 
 geritsel van dor blad. 
 Een doorschijnende libel staat roerloos boven vijverriet. 
 Gestold dit beeld, ontsnapt 
 aan de vergetelheid: 
 Het is al dertig jaar twaalf uur. 
 Gewassen fruit, nog vers, lekt uit 
 in een vergiet. 
  
 H.C. ten Berge 
enkele delen uit: 
 'Sermoen aangaande het paradijs' 
 palimpsest en parafrase
Verschenen in het literaire tijdschrift Revolver (nr.135)
Reageren? Klik HIER