De zon die mij bepoedert doet mij dromen.
Ik loop aandachtig door een helder Rome
als jaren hér, weg uit mijn donker land,
aan een langdurig heimwee ontkomen.
2
Fel bovengronds woekert de tijm van pasen,
beneden waait met aanhijgen en blazen
de nachtwind uit de katakombe mij voorbij
met zulke zekerheid, in pace, pace!
3
Zijn naam en leeftijd spoorloos weggewist
werd hij een niemand zonder aangezicht,
een handvol as in de amfoor gebleven
die omgevallen in de muurnis ligt.
Anton van Wilderode
uit: Volledig dichtwerk,
Lannoo 1999