Ik zou tot al mijn vrienden willen gaan
Laat mij maar zwijgend naast u zitten, stil
Verdiept in eigen werk, eigen gedachten.
Of- als gij praten wilt -spreek gij tot mij.
Ik zal wel luistren, als gij vriendelijk
Met lichten kout mij onderhouden wilt,
Wel lachen om de grappen, die ge zegt,
Wel ernstig kijken, als ge hoog, of diep,
Of ijdel praat van al te diepe dingen...
Maar, als ik dan zoo zwijgend zit, en luister
Naar uw gesprek- of naar het klokgetik-
Of 'k laat de stilte ruischen om ons heen,
-Die ruischt zoo prettig, als de menschen zwijgen-
Als 'k mij dan blij in uw nabijheid voel,
Dan zou ik willen vragen, en de stilte
-Of ons gesprek -verbreken met mijn vraag:
"Zeg, zijt ge ook blij, dat ik naast u zit?"
Spraakt gij dan "Ja", dan zei ik zacht: "Ik ook"...
En dat was alles, wat ik weten wou
En al, wat gij van mij behoeft te weten.
Jacqueline van der Waals
Uit: Nieuwe Verzen,
uitg. Callenbach (1909)
Mijn liefste draagt de liefde in haar oogen...
Mijn liefste draagt de liefde in haar oogen,
Al wat haar blik aanschouwt, wordt rein en goed,
Ze trekt het oog van elk die haar ontmoet,
En wien zij groet, voelt zich het hart bewogen
Door heilgen schroom die hem het hoofd gebogen
Doet houden en in deemoed zuchten doet,
Want trots en toorn ontvluchten het gemoed....
Helpt, vrouwen, mij, haar lieflijkheid verhoogen.
Een stille ootmoed en een blij vertrouwen
Vervult het hart, waar zij den mond ontsluit,
- Welzalig, die haar voor het eerst hoort spreken! -
En komt een glimlach de ernst der trekken breken,
Geen geest beseft, geen woorden spreken 't uit,
Dit wonder, lief, als bij het eerst aanschouwen.
Jacqueline van der Waals
Uit: Nieuwe verzen
Dante's `Vita Nuova'
Vreemd, dat boom en tak zoo stil staan
Dat het zonlicht zoo voorzichtig
Door de ijlheid straalt van 't lof,
En het groene blad doorzichtig
En veel eed'ler maakt van stof,
Dat het windje in de twijgen
Zoo behoedzaam gaat te werk
En aleen wat blaadjes zijgen
Doet op 't pad en 't bloemenperk,
Zonder 't wazig diep te raken
Waar de groene schemer blauwt,
Of den goudglans schuw te maken
In het ijlbebladerd hout,
Of te roeren aan den vijver,
Waar zeer statiglijk en traag
Twee voorname zwanen drijven
Met hun spiegelbeeld omlaag,
En wat late najaarsrozen,
Als bewasemend amethyst,
Al den weemoed van hun broze
Schoonheid heffen in den mist.
Jacqueline E. van der Waals
uit: Laatste verzen 1923 (postuum)
De Waelburgh Blaricum