slapend meisje in de trein
de trein slaapt nog niet de avond slaapt niet het meisje niet (ik) over de goudzoekende akkers de hoge snuisterij van de bomen de kieviten roepend met naakte lip waar voert de trein me heen? naar de liefde die komt als een zieke duif? de tak die gebroken tegen het raam tikt? naar het tochten van mijn gordijnen? de trein waar voert de trein of ben ik al thuis als het jurkje dat ineens in het gras ploft en de jongen met de lieve hondenkop de trein de trein waar voert de trein naar de natte appelnacht die danst over de elastieken brug en dan de dag op nieuwe rode schoenen! Jabik Veenbaas De zon, het smalle bed, mijn lichaam De Contrabas, mei 2009
geschonden portret (bij een jeugdfoto van mijn moeder met haar zuster) o je tomeloze je roepende als jonge bokken besprongen de jaren recht in mijn strelende mijn meedogende je ogen je hopende je belovende je gretige van honger groot eenmaal zo hoog en open je dolende je holle moederogen je ogen rood van nood van mannennood het regent bloedvogels uit je ogen! je oorlogsogen je doden veel te vroeg in vuurjacht verschroeid: mijn voorhuis ooit in lichterlaaie jouw ogen het zijn mijn gebrokene stromen nooit nooit weer als jouw brandschone in spin de bocht gaat uit gaat in van een meisjesbegin en van jouw zuster met haar sepia ogen zo lief gebogen over jouw argeloze Jabik Veenbaas De zon, het smalle bed, mijn lichaam De Contrabas mei 2009
het huis
zoals jij dit huis vindt, de gele beer in je kamer zo vond ik zelf ooit mijn eerste oude, het sterke rode dat ronddreef in een zee van weide, zo zal ik jou wiegen in mijn rusteloos, rusteloos zoals ik keerde naar het huis met het licht, het licht dat op de zomertuin vol rozen en ik die nog verder, ik rende zomaar de weg af met mijn rusteloos, rusteloos woonde in zoveel vreemde sindsdien, een huis als een schip dat op stuurloze golven, zonk weg in zijn donkere gangen, een huis zonder muren als een rusteloos, rusteloos maar ik zal jou wiegen, kleine, in je eerste, lieve huis, als was het voor eeuwig, en waar in al je huizen van later vind je ooit een thuis als je eerste voor je rusteloos, rusteloos
Jabik Veenbaas Uit: Brieven aan mijn kind BnM mei 2007
darwinistische weemoed
christus, waar kom ik terecht ik ben zo nerveus! zal ik een engel worden? soms meen ik dat m’n staartbeentje groeit maar het is die grijze zak aan m’n kop nog betere machines zeker! met m’n vrienden vier ik m’n verleden: de bonobo boemelt, de kaketoe roept en de Cheshire cat glimlacht (overdag soezen en spinnen ’s avonds met één sprong op het dak) maar dan bekruipen mij bloedige beelden: het slagveld, de goedige dodo die zich opoffert, en ik zeg niet: laat mij het maar doen eeuwig die verrekte muggen staken me al als schubbig reptiel ja, toen ik nog een listig eiwit was ik vloog er in als een wilde wat voel ik me oud! overal in en om mij het ruisende water zo deemoedig dat het me vertedert en nooit die heimwee naar een ziel waar doet het me toch aan denken? werd ik maar weer een steen: eerst het trotse stollen, dan het vadsige liggen, ’t gestage blijmoedige slijten
Jabik Veenbaas Uit Darwinistische weemoed BnM maart 2006
Lees de reacties op het forum, klik hier
|
requiem
bleef wat hangen in het sleepvoetende huis om een uur te sterven met een oude vriend rook er licht naar de oorlog die ongemerkt was gaan liggen maar de hoge piano stond er nog met al haar tien stijve vingers nog amper ademen, vrachten verhalen verzwijgen. het was de maag, het haperende hart, het waren de rennende kinderen, daar buiten op straat, een step vergeten, de hoge blauwe bal die over de heg vloog waar bleef hij toch de bomen zetten hun tanden in de nacht, die als een druppel leven van zijn lippen vloeide: wat hebben we gelachen, had nog zo graag naar wenen gewild, en: oude vrienden sterven niet. maar dat laatste heb ik niet meer gehoord Jabik Veenbaas De zon, het smalle bed, mijn lichaam De Contrabas mei 2009
de aarde
de aarde, een zware geur van groen en water, bleef me toch altijd na, ook als ik wegdreef, met mijn spinragwieken over de ijle, wijkende hemel of wakker werd in haar vorstige lente, aan een boos en visloos diep, een ijsharde hand op mijn knokige schouder meer dan eens ontkwam ik het laatste verse brood in een slip van mijn jas dat ik verborg, een paar vluchtige stonden, in het hazenleger van een vrouw en tenslotte terugvond in jouw kindergezicht, mijn boom en mijn wortel. toen wist ik: ik was het zelf, steenoude oergrond, broer van zon en sterren, sterk als een berg, en ik zou jou bergen
Jabik Veenbaas uit: Brieven aan mijn kind BnM mei 2007
de oorsprong
scheurende grond, de berg siddert springvloed van water en modder aardenacht breekt: teer het dagen een vrouw, dragend, klaagt naakt en schreeuwend een man: honger, de daden temt het briesende paard, de wolf slaat een schuilhut van huid en takken diep in de winter het baren, sneeuw op het veld. de man, voor zijn tent, denkt: in het wit, onbetreden, het wildspoor van jouw stappen, naar een moeder, een akker, een stad
Jabik Veenbaas Uit: Brieven aan mijn kind BnM mei 2007
De gave ik liep nog één keer door de stad om alles weg te geven
mijn benen liet ik aan een bedelaar die zijn hand ophield in een schemerig park mijn vingers gunde ik aan een vogel die er zijn jongen mee voerde mijn kleumend hart schonk ik aan jou een vreemde, bloederige gave! toen was ik niets meer dan een lang verlaten, een ongenaakbaarheid, maar ik werd ook het onstilbaar verlangen van de late bedelaar, het vogeljong dat reikhalzend uitvloog en jouw meisjesogen die dorstig dongen naar de broze blijdschap van een nieuwe dag
Jabik Veenbaas uit: Darwinistische weemoed BnM maart 2006
De jefte
ik rûn noch ien kear troch de stêd om alles wei te jaan myn skonken liet ik oan in bidler dy’t de hân ophold yn in skimerich park myn fingers joech ik oan in fûgel dy’t der syn jongen fleurich mei fuorre myn klomske hert skonk ik oan dy in frjemde, bluodderige jefte! der bleau doe in ferlitten fan my oer, in ûnneigeanberheid, mar ik waard ek it ûnstilber begearen fan de jûnige bidler it fûgeljong dat longerjend útfleach en dyn famkeseagen dy’t toarstich tidigen op de lytse blydskip fan in nije moarn
Jabik Veenbaas Uit: De jefte Bornmeer 2004 (Het gedicht 'De gave' is een vertaling van dit Friestalige gedicht)
|