Als een blinde lees ik met mijn vingers
het stille verhaal van je oppervlak.
In je ogen dreig ik te verzinken.
Op je huid bewandel ik alle wegen
zonder mij van jou te verwijderen.
Soms keer je je behulpzaam op je buik.
Je rug is een lang hoofdstuk uit een boek.
Ik spel je tepels, herlees je oren.
Ik laat je tenen op elkander rijmen.
Ik lees tussen de regels van je benen
en blader in de atlas van je hals.
Het is mij of mijn eigen vingers
je lichaam hebben uitgeschreven.
Eerst viel het mij als klank te binnen,
toen lag het als een beeldspraak op mijn tong
en nu herhaal ik wat ik heb gestameld
in vloeiende bewoordingen.
Adriaan Morriën,
uit: Verzamelde gedichten
Van Oorschot, Amsterdam,1993