Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
J.C.Bloem
J.C. Bloem
 
 
Jeugd
Jakobus Cornelis (Jacques) Bloem werd op 10 mei 1887 te Oudshoorn geboren. Zijn vader was daar burgemeester. Jacques volgde, evenals zijn jongere zusje en broertje, eerst privéonderwijs, voordat hij naar de lagere school in Oudshoorn ging. Zelfs als jongen van een jaar of negen gaf hij al blijk van interesse in poëzie, onder andere door de Franse dichtwerken Ruy Blas van Hugo en Les noces d'Attila van Henri de Bornier in de oorspronkelijke taal te lezen. Na de lagere school bezocht hij vanaf september 1899 de HBS voor jongens in Leiden. Hij nam vanwege de grote afstand tot het ouderlijk huis zijn intrek bij de betrekkelijk jonge geschiedenisleraar J. Kunst. Hij voelde zich in Leiden erg eenzaam en ongelukkig, maar maakte toch veel vrienden. Zijn resultaten op school waren, behalve voor de vakken Frans, Nederlands en geschiedenis, matig tot ronduit slecht, als gevolg waarvan hij de vierde klas moest overdoen en zakte voor zijn eerste eindexamen. Bloem had absoluut geen zin om zich in te spannen voor zaken waar hij geen aanleg of interesse voor had, een eigenschap die later tijdens zijn vele baantjes ook nog duidelijk naar voren zou komen. Bloem deed de hoogste klas over aan de HBS in Amersfoort, waardoor hij weer thuis kon gaan wonen. Hij slaagde dat jaar en wilde graag Nederlandse Letteren gaan studeren, maar zijn vader was daar op tegen wegens het tot het leraarschap beperkte maatschappelijk perspectief van neerlandici. Op diens aandringen werd gekozen voor rechten, maar daarvoor moest wel een staatsexamen B worden afgelegd, wat tot twee keer toe mislukte. Hierna nam zijn grootmoeder Bloem het roer over: zij wilde Bloems studie wel financieren - zijn ouders waren hiertoe niet meer in staat wegens een financiële ramp een paar jaar eerder - , maar wenste een strikt regime. De derde keer slaagde Bloem dan ook wel voor het staatsexamen.

Studie en betrekkingen
Vanaf 1909 studeerde hij rechten in Utrecht. Zijn grootmoeder had hem een toelage toegezegd voor vijf jaar, wat behoorlijk lang was voor de toenmalige rechtenstudie. Door gebrek aan belangstelling en inzet deed Bloem er nog veel langer over: hij promoveerde pas in 1916, op een proefschrift waarvan de ene helft van de stellingen gelijk was aan het proefschrift van zijn vriend Van Eyck (de dichter van de klassieker De tuinman en de Dood), en waarvan de andere helft door diezelfde Van Eyck voor de gelegenheid bedacht was. Tijdens zijn studie openbaarde zich ook zijn onvermogen om met geld om te gaan: hij zat voortdurend in de schulden bij diverse boekhandels, en verscheidene malen kon hij alleen door financiële hulp van vrienden aan een faillissement ontkomen.
Na zijn promotie vervulde Bloem een groot aantal betrekkingen, die hem vrijwel zonder uitzondering slecht bevielen, voornamelijk vanwege de sleur die een baan van negen tot vijf met zich mee bracht. Zo werkte hij vanaf 1917 een paar jaar bij de gemeentelijke administratie te Amsterdam en was hij van 1920 tot 1927 redacteur bij de NRC. Vervolgens werd Bloem griffier van het kantongerecht te Lemmer, daarna vervulde hij dezelfde functie in Breukelen, en vanaf 1934 was hij ambtenaar aan het departement van Sociale Zaken. Bloems persoonlijkheid werd in de meeste gevallen positief beoordeeld - dit in tegenstelling tot zijn werkprestaties. Na 1946 was hij uitsluitend nog dichter.

Conservatief
Bloem stond bekend als zeer conservatief, op het reactionaire af. Hij bewonderde, net als veel van zijn vrienden, de uiterst rechtse Franse politicus Charles Maurras, en hij is zelfs enige tijd lid geweest van de NSB. Toen hij echter in 1938 een bezoek bracht aan de leider van de NSB, ir. A.A. Mussert, bleek dat deze nog nooit van Maurras had gehoord. Bloem wilde zich verder niet inlaten met primitievelingen die hun oorsprong niet eens kenden, en zegde zijn lidmaatschap van de partij op. Toch bleef Bloem ook hierna een uiterst conservatieve man, overigens niet zonder een zekere zelfspot, zoals in het aforisme:
Iedere verandering is een verslechtering, zelfs een verbetering.
Hoewel een aantal van Bloems ideeën in de buurt van het fascisme, bleef hij een aantal principes wel trouw. Zo werd hij geen lid van de door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer, waardoor hij tussen 1942 en mei 1945 niet legaal kon publiceren. Naderhand beschreef hij de oorlogsperiode in het gedicht

"Na de bevrijding":
... heen is, en nu voorgoed, de welhaast
Duldloze knechtschap -
Waard is het, vijf jaren gesmacht te hebben,
Nu opstandig, dan weer gelaten,...

Bloem bracht de laatste jaren van zijn leven door in Kalenberg, waar hij verzorgd werd door zijn vroegere echtgenote Clara Eggink. In deze plaats is hij ook gestorven, op 10 augustus 1966. Hij ligt begraven in het naburige plaatsje Paasloo.
Tijdens zijn leven ontving hij de volgende prijzen:
· Constantijn Huygensprijs (1949)
· P.C. Hooftprijs (1952)
· Prijs der Nederlandse Letteren (1965)

Dettie
02-05-2003