Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Gerrit Achterberg
Gerrit Achterberg
 


Gerrit Achterberg: ‘Het weerlicht op de kimmen’

Gerrit Achterberg (1905-1962) stamde uit een boerenfamilie bij wie, zoals hij zelf heeft gezegd, de ‘godsdienst zwaar [hing] tegen de hanebalken’ en ‘de bijbelteksten op de loer lagen’. Daarnaast gedenkt hij met sympathie en intieme geborgenheid van zijn ouderlijk huis in de ‘richel vuur’ die ‘uit goudlampen op deel’ viel: ‘eeuwig van duur / en stil van lijnkoeken en hooi’. Hoe sterk de dichter ook door dit milieu werd gevormd, hij moest eraan ontgroeien: ‘Ik wil niet meer. Het is te veel verzuurd.’ Verwonderlijk is de uiterste persoonlijke toets die Achterbergs werk van het begin af kenmerkt, ondanks alles wat hij aan traditioneels heeft meegekregen: in ieder opzicht is hij het tegengestelde van een retorisch dichter geworden.

Een dichterlijke ‘buitenjongen’

Geboren in Neerlangbroek bij Doorn groeide Achterberg op in een landelijke omgeving vol van oude historie. De sfeer van een naburig kasteel met parken en bossen heeft als ‘Beau lieu’ zijn plaats gekregen in een van zijn laatste bundels: ‘Spel van de wilde jacht’ (1957). Dit zit vol met hem ten dele van huis uit bekende folkloristische motieven, terwijl in het andere werk ook de hem van zijn jeugd af zo vertrouwde natuurelementen – wind, sneeuw en regen – een rol spelen. Hij voelt trouwens in het algemeen voor het elementaire en primitieve: al vroeg is er een voorkeur voor de taal van het sprookje, die later gevolgd wordt door belangstelling voor de Grieke mythologie.

Jeugd en leerjaren

De jonge Gerrit was stil en in zichzelf gekeerd. Min of meer toevallig kwam hij op de kweekschool in Utrecht. Ondertussen was hij een verwoed lezer geworden: behalve in Costers bloemlezing ‘Nieuwe geluiden’ verdiepte hij zich in Marsman, die grote invloed op hem had.

Crisisjaren

De jaren kort voor de Tweede Wereldoorlog zijn ellendig geweest voor de dichter. Door zijn erg gevoelige aard moet hij de atmosfeer van dreiging, gewelddadigheid en onzekerheid uiterst scherp en pijnlijk hebben ondergaan.
In 1937 was hij crisisambtenaar in Utrecht, eigenlijk dus onderwijzer zonder werk. Ten slotte werden de spanningen hem te machtig: in een vlaag van verstandsverbijstering schoot hij zijn hospita neer en verwondde hij haar dochter. Hij werd daarna ter behandeling opgenomen in een inrichting: het was een afschuwelijke tijd voor hem, ondanks het begrip dat er werd getoond.
De gedachte aan de gestorvene is de dichter in zijn verdere leve blijven beheersen. Toch is het te sterk gezegd, wanneer men beweert, dat zijn latere poëzie uitsluitend daaraan haar ontstaan dankt. In ‘Afvaart’ (1931) staan al gedichten die op het grondthema vooruitlopen: ‘Van de mythe uit gezien – het is de mythe van Orpheus en Euridyce die Achterberg herschept – is het van geen enkel belang of de geliefde in de werkelijkheid van de biografie dood is, ja of nee: de dood van de mythe is een dood van geheel andere orde dan die van de dagelijkse feitenwereld’ (Paul Rodenko).

Hoonte en Oud-Leusden

In 1940 ging Achterberg wonen in Hoonte bij Neede in de Achterhoek. Het werd een van de gelukkigste perioden van zijn leven; in de naar deze plaats genoemde bundel komt dit duidelijk tot uitdrukking. Hij trouwt: zijn vrouw toont veel begrip voor zijn dichterschap. Teruggekeerd in het landschap van zijn jeugd – hij vestigt zich in 1950 in Oud-Leusden –, werkt hij voort in zijn landhuis, tussen bomen, hei en weiland. Hij overlijdt totaal onverwacht, nog maar zesenvijftig jaar oud.

Wouter

Meer over Gerrit Achterberg, klik op de afbeelding