Vannacht
wil zij in een kamertje kruipen en een nest vol woorden werpen.
Haar buikje strakgespannen. Weeën golven door haar heen.
Hoe zullen ze er uitzien? Ze weet niet wie de vader is...
(er is die vreemde droom, iets besprong haar op een nacht
begin dit jaar, het boorde zich diep in haar ziel, die ochtend
vond ze bloed tussen de lakens en iets als stuifmeel op haar kin)
Na jaren dorre droogte hagelt het pijpenstelen letters in haar kop.
Ze ontwaart een golfbeweging: het maanloos eb
en dan de vloedgolf de pen die haar gedachten achterna
hinkt verzinsels die in warrige kluwens over mekaar rollen richting
EXIT
De gelukkigen
die kunnen ontsnappen door de nauwe patrijspoort van haar pen.
Een moerassig tapijt van achterblijvers.
Vertrappelden.
Of: hoe er bloed kleeft aan ieder woord dat hier staat want
de onuitspreekbaren, de onbeschrijflijken halen het niet.
Haar onmacht. Hoe ze àlle gedachten uit haar kop wil sleuren.
Maar het zijn er teveel. Een kolkende massa voor dat ene poortje
en zij maar schrijven schrijven zonder stoppen zo snel ze kan
maar ze hoort het krijsen, het kermen, de oorverdovende
doodsstrijd van het leger zwakken.
paniek in opengesperde ogen
vingers die wanhopig houvast zoeken in een spiegelwand
nagels die aan splinters snerpen
Wat rest, is niet te identificeren.
© Eva Cox, 2001