Soms sliep ik bij hem. Langs gordijneinden
tekenden koplampen van nachtauto’s
figuren op de muur. Ze vinden ons, godverdomme,
ze vinden ons! Met ingehouden adem bleef ik liggen.
Hij sloeg de dekens weg en kroop onder bed,
maakte daar kssst kssst geluiden.
Het is weer veilig, fluisterde ik, ze zijn weg.
Klam kwam hij terug, keek meteen of de veldfles
nog onder matras lag.
Bij het rinkelen van de wekker liep de oorlog af.
©Henk van Zuiden
Uit: De alpendromer en andere gedichten,
Kwadraat, Utrecht, 1999
|
Achter de heg ligt bleekveld en een
boomgaard met sterappeltjes en
suikerperen. Er slingert een paadje
naar achterland. Vlakbij geheim
kabouterhol, waar ik 's morgens
dropveter vind, bloeit mijn naam in
margrieten. Verderop grote kippenren,
vol konijnenhok (nog wel), korenveld en
houtzagerij. De buren heten Bonestroo,
Honing en Zaaijer. Soms komt dolle
Evert achter hun struiken vandaan.
Onze buitendeur gaat 's nachts niet
op slot. Misschien is de hele familie
wel gestolen.
Niemand staat op de foto.
© Henk van Zuiden
Uit: Slaapkus, samen met Ilja Walraven,
Duo, Den Haag, 200
Ik kan mijn pen verliezen, of een ringetje,
mijn geduld, een jerrycan, mijn gezicht,
een sleutel, mijn moeder, en dat is geen dingetje,
mijn melktanden in witte zakdoek met gedicht,
een jojo, mijn tong, een ijsbolletje,
mijn plu, een handdoek en portemonnee,
de tijd, of mijn lievelingsdrop, een nog
vol rolletje– Niets verlorens vind ik terug
in zand aan zee, vooral mijn moeder blijft
kwijt, ik bedenk haar overal mee.
© Henk van Zuiden
Uit: Word nooit verliefd op walvis,
samen met Ilja Walraven,
Duo, Den Haag, 1999
Pagina 1 van 2