door de dakgoot slenteren
en de lichten van een stad
in een wijde cirkel om mij heen.
Ik heb een vrij brede dakgoot
dus dat kan allemaal wel
al is het stervenskoud.
Van de zomer hing ik stil
ondergedompeld in een ven.
Daar sloeg mijn hart
golfjes op het water.
Toen ik uit het water stapte
toegejuicht en licht als licht,
lag daar al het pad,
dat me voerde
naar deze loden plek,
schouder aan schouder met
een wantrouwige kauw.
De wind maakt vleugels
van de smalle kraag op mijn blouse.
Boven de skeletten van de daken aan de overkant
jaagt Orion op zijn prooi.
Een jumbojet doorklieft juist zijn gordel.
De machines hoesten hees tegen de sterren.
Ga ik op mijn andere been zitten dan
verlies ik net dat beetje evenwicht
dat ervoor zorgt dat ik niet val.
Nu raken ze allebei in diepe slaap
en voel ik ze niet meer.
Een zwaarlijvige vis ben ik
die net boven de dakgoot zweeft.
© Roland van den Bergh
Uit: Koudwatervrees
De Windroos/Uitgeverij Holland,
Haarlem 2006