Camping, Frankrijk

Voor het eerst dat ik sliep in een tent,
voor het eerst naar een ruisen geluisterd
dat voor het ruisen van regen,
het vallen van regen te zacht was
en ook voor de wind te gelijk, te gelijk aan zichzelf.

En 's ochtends gezien hoe water
bijna rechtstandig,
toch zonder te breken, naar lager
water kan gaan, onzichtbaar verschietend.

Hadden wij zo kunnen leven,
zo blijven leven als toen
in die tent, in dat gras

Geen woede, geen andere hartstocht,
geen weten wie zo stil overstroomt
in wie.

Jan Eijkelboom
Uit: De gouden man, Amsterdam
De Arbeiderspers 1982