Leestafel heeft toestemming van
Jan Eijkelboom om zijn gedichten
op de Leestafel-site te plaatsen.
Zie ook:
En 's ochtends gezien hoe water
bijna rechtstandig,
toch zonder te breken, naar lager
water kan gaan, onzichtbaar verschietend.
Hadden wij zo kunnen leven,
zo blijven leven als toen
in die tent, in dat gras
Geen woede, geen andere hartstocht,
geen weten wie zo stil overstroomt
in wie.
Jan Eijkelboom
Uit: De gouden man, Amsterdam
De Arbeiderspers 1982
Ik behoorde nog tot de gelukzaligen
die zich laven en het er dan bij laten.
In het uit de rotsen gehouwen kerkje
zagen wij toen antieke zuilen
ondersteboven geplaatst:
kapiteel op de grond, voet tegen 't plafond.
Wisten die christenen veel van de Ouden -
en zouden wij zelf ook niet zo willen leven:
omgekeerd, achterstevoren, andersom
als het kon?
J. Eijkelboom,
Uit: Tot zo ver. De meeste gedichten,
De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2002
Soms blijf ik doodstil staan,
luisterend naar de schijf
die wentelt in de meterkast,
de borborygmes van mijn darmen,
tot ik terugkeer naar de warme
keuken, waar ik nog stiller stap
om de vier katten niet te storen.
Toch komt er een naar voren,
rekt zich en loopt met hoge staart
mijn broekspijp tegemoet.
Ik noem heel zacht zijn naam,
hij antwoordt met gespin.
Ik ben bevrijd, laat hém de nanacht in.
J. Eijkelboom,
uit: Wat blijft komt nooit terug.
De Arbeiderspers, Amsterdam 1979
J. Eijkelboom
Uit: Hora incerta ,
De Arbeiderspers, 1993
*vox humana = menselijke stem
Je liep daar naast mij in je gouden jack.
Wij gingen tegendraads de mensen tegemoet
die als een kalme waterval
vanaf de hoge bruggen kwamen.
Het was de allereerste stoet
die ik ooit zag waarin de namen
van allen waren uitgewist
en waarin elk gezicht
toch toebehoren bleef
aan wie daar samen waren.
Geen leus kwam uit de vele monden,
alleen ging keer op keer de donder,
de zachte donder van de vrede door
de gelederen die niet marcheerden.
Wij gingen stroomopwaarts over de Rozengracht,
legden soms aan en dronken om de naam
likeuren die op andre dagen
te zoet zijn zouden voor een keel
die meer op rauw geweld
was ingesteld, maar die nu mede
te fluisteren begon, wat
allengs aanzwol tot de donder,
de zachte donder van de vrede.
Jij stond daar naast me in je gouden jack.
Het oproer bleef uitbundig stromen.
Ik heb mijn ransel afgenomen
en achteloos opzijgelegd.
Jan Eijkelboom (1926)
Uit: De gouden man, 1982
Uitgever: De Arbeiderspers
(zaterdag 21 november 1981 vond de grote
vredesdemonstratie plaats tegen de atoom-
bewapening, ruim 350.000 mensen liepen mee.)
Het lijkt blijvend door afwezigheid
van wind. Het is ijl en standvastig.
Waarom trekt dit versterven meer
dan bloesemtak of eerste sneeuw?
Alle begin verheldert, roept beelden op
van eerdere aanvang die te snel verliep
om dicht te slibben, tijdstippen
met de gedegen zwaarte van een eeuw.
Maar deze nevel laat geen modder na,
wekt geen verwachting, lost slechts op
en laat toch in 't voorbijgaan weten
dat wij nog niet, nog lange niet
zijn uitgekeken.
Jan Eijkelboom,
uit Het arsenaal
De Arbeiderspers, 2000
Daarom en niet omdat
het hulpeloos zou zijn
verzorgen wij het trouw,
vereren het als god.
Tot het de dood ontdekt
en een der onzen wordt.
Jan Eijkelboom
uit: Hora incerta,
De Arbeiderspers 1993.
En ik, ik zal er niet meer zijn
om door dit zingen te vergeten
dat ik moet sterven mettertijd.
Maar aan de andre kant zal ik
-je weet maar nooit-
veel langer leven dan die vogel
En als ik dan toch onder de zoden lig
dan zal mijn zoon nog eens
een merel net zo horen klinken
op net zo'n late voorjaarsdag.
En hij zal weten wie ik was
en ach, een vogel weet van niets.
Maar aan de andre kant alweer:
als merels aan hun vaders konden denken
wellicht dat ze dan krasten als een raaf.
J. Eijkelboom,
uit: Wat blijft komt nooit terug.
De Arbeiderspers, Amsterdam 1979