Ze vallen meestal tegen als je ze herleest,
En toch... Je pakt wel eens een bandje uit een kast,
blaast er het stof af en al bij de eerste zinnen
wandel je lang vergeten paradijzen binnen,
weer als vanouds ontroerd en weer opnieuw verrast.
Een vriend van wiens bestaan je amper nog iets wist,
maar die je al die jaren pijnlijk hebt gemist.
Jan Boerstoel
Uit Altijd het niemandsdier - gedichten.
Bert Bakker, Amsterdam, 2001
Kerstmorgen vroeg... De prille jaren vijftig leden
hun best, de kleine jongen wreef zijn handen,
maar bleef zich warmen aan hun zachte stille licht,
zo af en toe kneep hij zijn ogen dicht,
waardoor het nét leek of er echte kaarsjes brandden.
De mooie kaart van oma op het schrijfbureau,
"Gelukkig Kerstfeest" las hij... En dat was ook zo.
Jan Boerstoel
uit: Altijd het niemandsdier,
Bert Bakker, 2001
Hij komt, of niet, of wel, of... enzovoorts,
Us heitelân is weer eens in de ban
van bloed en zweet en dichtgevroren ogen,
de supertest van menselijk vermogen
en wordt daar reuze zenuwachtig van.
Enfin, ze doen maar... Ik blijf lekker thuis,
ik bibber bijgeval wel voor de buis.
Jan Boerstoel
Bron: http://tinyurl.com/78v6p
De houtpulp, die zo'n kleine honderd jaar
De pulproman maar ook het meesterwerk,
want als de zure tand des tijds gaat zieken
stoort hij zich niet aan oordeel of kritieken,
die knaagt aan ieder genre even sterk.
En zonder wetenschappelijke hulp
zal ook dit rijm straks eindigen als pulp.
Jan Boerstoel,
uit Veel werk,
Bert Bakker, Amsterdam, 2000
Zo'n egeltje, dat in november slapen gaat
fantastisch toch? En wat hem verder blijft bespaard:
sneeuw, ijs en hagelbuien, biberen en rillen
en carnaval... Zoiets zou u toch ook wel willen?
Pas als de lente terugkomt in de loop van maart
ontwaakt hij fit en fris na bijna twintig weken.
En daarna gaat hij een verkeersweg oversteken.
Jan Boerstoel
uit: Een beetje wees,
Bert Bakker, Amsterdam, 1990
Je leeft je eigen leven,
De dag waarop je moeder sterft,
de dag die je dagen
van dan af aan wat grijzer verft,
al hou je niks te klagen:
je hebt je goede vrienden nog,
die staan je ook dichtbij
en als je soms een minnaar zoekt,
dan staan ze in de rij.
Maar niemand zal meer weten
hoe je met je pop kon spelen
en niemand zal nog ooit
je vroegste vroeger met je delen.
De dag waarna je nooit meer
kwetsbaar wezen mag en klein,
de dag waarna je nooit meer kind zult zijn.
Wat al die jaren fout ging
komt dan niet meer terecht
en wat je nog wou zeggen
blijft eeuwig ongezegd:
de machteloze frasen
van je genegenheid
en dat het niet haar schuld was
en ook dat het je spijt.
De dingen die je lang niet zeggen kon
en zeggen wou
en dan zo graag nog één keer zeggen zou…
De dag waarop je moeder sterft,
dat jij wordt losgelaten
en al haar eigenschappen erft,
die jij zo in haar haatte:
de scherpe tong, de bokkenpruik,
deze zure schooljuffrouw,
die zullen ze dan binnenkort
herkennen gaan in jou.
En hoop´lijk ook de and´re kant:
de aardige, de zachte,
maar of je die hebt meegeërfd
valt nog maar af te wachten.
De dag waarna de rest
een kwestie wordt van tijd en pijn,
de dag waarna je nooit meer kind zult zijn.
Jan Boerstoel
mei 1993