Ariadne, de draden van de nacht

In deze ene nacht dromen de vrouwen
van verraad, geven zich over aan de daad
die langgeleden verten openlaat en sluit.

Ze spinnen de dunne draad die dichters
en ontrouwe minnaars horen in hun slaap,
een ijl gefluit dat door de bomen gaat.

De vrouwen staan tastend in het donker op,
struikelen over sokken, stinkende asbakken
en hurken aan de rand van hun droom.

Ze vinden hun weg naar de veranda,
maanlicht schijnt op de mandarijntjes,
de eerste verzen in het opengeslagen schrift.

Als een vloeiing gaat hun spinsel
in het onvoltooid gedicht, zonder
dat de schrijver er weet van heeft.

© Hilde Keteleer
uit : Al wat winter is en waar
Wereldbibliotheek Amsterdam 2001