zoals het eerste goede vers
nog enkel in het hoofd geschreven,
zoals jouw geschiedenis
nog niet met die van mij verweven,
zo is mij je oksel en je mond:
een geur, een onbetreden grond.
© Hilde Keteleer
uit: Al wat winter is en waar,
Wereldbibliotheek, Amsterdam 2001
Redenen om te bestaan,
de rimpelingen in het water:
denken we van voor af aan
dan is het duizend eeuwen later.
Er zou een zandman moeten komen,
of een eeuwig schone slaapster,
de vrouw van Lot als stenenraapster.
Alleen in onze oude dromen
zal tijd genoeg gedaante krijgen
en zwijgen zachtjes overstijgen
© Hilde Keteleer.
uit' Al wat winter is en waar'
Wereldbibliotheek. 2001
Ze spinnen de dunne draad die dichters
en ontrouwe minnaars horen in hun slaap,
een ijl gefluit dat door de bomen gaat.
De vrouwen staan tastend in het donker op,
struikelen over sokken, stinkende asbakken
en hurken aan de rand van hun droom.
Ze vinden hun weg naar de veranda,
maanlicht schijnt op de mandarijntjes,
de eerste verzen in het opengeslagen schrift.
Als een vloeiing gaat hun spinsel
in het onvoltooid gedicht, zonder
dat de schrijver er weet van heeft.
© Hilde Keteleer
uit : Al wat winter is en waar
Wereldbibliotheek Amsterdam 2001
Honderden keren moet de merel
voorbij mijn vaders ogen zijn gehipt
als hij zijn spade in de grond stak,
zijn schouders gebogen,
zijn monkelmond smaller
dan de voorbije jaren.
Nu ik hem ken,
een oudste dochter ben,
zwijgt hij een woord tevoorschijn
dat met snoeien samenhangt,
met dahlia's niet in vazen zetten
maar ze een seizoen lang
laten duren in de aarde,
hun vorm in knol bewaren.
Op goedgeluk verwekt,
denk ik, en zie hoe de merel
geduldig en bedachtzaam trekt.
© Hilde Keteleer
uit 'Al wat winter is en waar'
Wereldbibliotheek 2001
Waar loopt de dag over in de nacht?
Is er een hemel en vooral is er een hel,
en bestaat die dan uit pure onmacht,
of kunnen we ze afwenden op bevel?
We zijn keizers en willen zo graag
kleren zien dansen in een zoele wind,
maar onze lede ogen zien hoe gestaag
de luchtmetalen eik en beuk ontkleden
hoe het geldgif zijn slinkse weg vindt,
er nog slechts geboren wordt met keizersneden.
© Hilde Keteleer
Gedicht geschreven voor
The Lappersfort Poets Society