Mariniersbroer

Onze vader zou doodgaan.
Door de ijlbrief van dokter mocht mijn broer
uit oorlog worden gehaald. Na ansichtkaarten
waarop Papoea’s met peniskokers en spannende
berichten over piranha’s en klapperratten
was hij er heel bruin zelf weer.
Hij had giftige pijlen bij zich en voor mij een schild-
paddenarmband.
In de klas vertelde ik over mijn broer en zijn luchtreis.
Nog nooit had iemand van ons gevlogen, dat was
voor dure mensen en arme soldaten.

Soms sliep ik bij hem. Langs gordijneinden
tekenden koplampen van nachtauto’s
figuren op de muur. Ze vinden ons, godverdomme,
ze vinden ons! Met ingehouden adem bleef ik liggen.
Hij sloeg de dekens weg en kroop onder bed,
maakte daar kssst kssst geluiden.
Het is weer veilig, fluisterde ik, ze zijn weg.
Klam kwam hij terug, keek meteen of de veldfles
nog onder matras lag.
Bij het rinkelen van de wekker liep de oorlog af.

©Henk van Zuiden
Uit: De alpendromer en andere gedichten,
Kwadraat, Utrecht, 1999