In deze kamer, deze stad,
nog vóór mijn geboorte,
kwam zestig jaar geleden
vrede wonen. Al die jaren,
een theepot op tafel.
Stilte.
© Geert van Istendael
Uit: Berichten, bezweringen
Uitgeverij Atlas, Amsterdam 2006
Het dak ligt op zijn buik. Nee, haar buik, dak
Gebinte vouwt de vingers tot gebeden.
Als eik zo hard is de arbeid van de boer.
Hij dekt zijn dak. Zijn moeder. Dikke hoer.
© Geert van Istendael
Uit ‘Het geduld van de dingen’
Uitg. Atlas 1996
Ik ga nu slapen met mijn verdriet.
Zelf slaapt het al. Het voelt mij niet.
Jaagt het zich op van droom naar droom,
zo bang als ik voor dwalende vragen?
Ik weet het niet. Ik lig en kijk
het zwart in. Ik ben ver van het lijf
dat naast me ademt. Ik gebied
mijn hersens , tervergeefs, te doven.
Zij spinnen een eentonig lied,
verjagen slaap maar niet verdriet,
dat in zijn droom mijn slaap verbiedt.
En als het ontwaakt? Vlucht ik dan? Sla ik?
Omhels ik het? Het lichaam naast me
beweegt. Het kreunt. Ik ken het niet.
© Geert van Istendael
Uit ‘ Het geduld van de dingen’
Uitg. Atlas 1996
De jongen leidt de man naar eerbied en naar stilte.
De zoon leert vader hoe hij wezen moet,
verwonderd, sprakeloos, verrukt,
de zoon leert vader hoe hij zijn moet: klein.
Dit zal een tijdzang zijn, een lied van eeuwen,
een lied van beesten die niet meer bestaan,
in dodelijke stilte hier, nu staan.
In een museum, in het verste park,
zien kleine jongens beesten die de tijd zijn,
ouder dan wat dan ook. Alleen de stenen
zijn bij benadering zo oud. Niets wordt
herinnerd, niets herkend, een vreemd gebeuren,
geheugenloos, seizoenloos, heet en dom.
Langs stenen bogen, onder bomen loop ik
voorzichtig met de jongen langs de vijver
naar beesten achter in het verre park.
Een huis staat in dat afgelegen park,
soms is het open, soms ook niet.
Daar waken grijze mannen over beesten.
Ze weten, wij zijn meesters van de beesten.
Suppoosten zijn onzichtbaar sterk en zwijgen.
Hij heeft mijn hand in zijn handje genomen
en heeft me meegetrokken. In zijn ogen
lag weer die verre, harde blik. Hij zei,
ik wil de beesten zien in het museum,
ik wil naar het museum in het park.
En ik moest gaan. We liepen door de regen
langs ronde vijvers, hij en ik, langs de
begroeide zijkant van een ander,
volledig oninteressant museum,
langs heggen, over glimmende kasseien,
door een ijzeren poort, langs nog een vijver,
riet en eenden, bladeren en regen,
tot bij een hooggelegen citadel.
Zo wandelen wij veilig door het park,
de kleine jongen en de grote jongen,
verwonderd in de koude hand der planten,
in weidse regen schroomvol naderend,
begerend de rigiditeit der beesten.
© Geert van Istendael
fragment uit:
'De iguanadons van Bernissart'
uitgegeven bij De Arbeiderspers 1993
Haar stutten zijn geen zuilen. Het zijn poten,
viervuldig hun geloof, maar steeds oprecht.
Wat niet beweegt is wat het beste vecht.
© Geert van Istendael
Uit: Berichten, bezweringen
uitgeverij Atlas, Amsterdam 2006
ik maak en breek mijn evenwicht,
ik trap mijn val onder mij weg, ik schrijd
op jonge wolken door de stad, ik rijd.
© Geert Van Istendael,
uit Berichten, Bezweringen, Gedichten
uitgeverij Atlas, 2006