om ons heen zo ver je zag
graasde het vee en lag
tussen ons in op een matras
het déjeuner: worst en diverse
soorten kaas, een stuk paté
jij sneedt het brood en ik schonk
de wijn benieuwd hoe het vandaag
zou zijn en dronk
de worst was boeuf et porc
twee in een lieflijk heuvelland
en in de zon verdorde dieren
gob hebbe hun zielen
kaasjes met de dode kleur
van keldermuren, in doosjes
met vrolijk mekkerende geiten
en monniken, caprice de dieux
een plak paté met vette randen
de zachte levers van ganzen, ziek
gemeste vogels, oiseaux pathétiques
en toen was alles op
waren wij eindelijk alleen
het vee herkauwde om ons heen
wij sliepen nog een uur of twee
de zon stond recht op onze kop.
Rutger Kopland
uit: Onder het vee
Van Oorschot, Amsterdam, 1966