Kees Stip
Het grote Beestenfeest:
De beste Trijntje Fops aller tijden
Bert Bakker 1988
De sterren komen van te ver
voor een gevoel van welbehagen
Ze tellen samen slechts
de afstand tot het lege dak
Waar is de smog van 's Gravenhage
lantarenlicht en burgerplicht
zoveel ruimte kan een stadsmens slecht verdragen
Ik grijp mijn pen en knijp de hemel dicht
© Erwin van Leeuwen
Versailles
Het is verboden onderling de koning aan te raken
of het verloren voorwerp van een hoveling terug te vinden.
De zonnestralen hebben openbaar de zon verlaten,
om hun kristallen stilte boeit men straks de winden.
De tijd staat stil als de herfst in de tuinen.
De vijver luistert niet meer naar zijn huidig water,
de uilen zijn genummerd, net als de spoken.
Een dag duurt eeuwig in dit huis vol huizen
en vol koningschap, tot brandbaar stof vergaan.
Daarom, dat het hier streng verboden is te roken.
Paul Snoek
uit: Verzamelde gedichten, Manteau,
Antwerpen, 1984²
tussen ons in op een matras
het déjeuner: worst en diverse
soorten kaas, een stuk paté
jij sneedt het brood en ik schonk
de wijn benieuwd hoe het vandaag
zou zijn en dronk
de worst was boeuf et porc
twee in een lieflijk heuvelland
en in de zon verdorde dieren
gob hebbe hun zielen
kaasjes met de dode kleur
van keldermuren, in doosjes
met vrolijk mekkerende geiten
en monniken, caprice de dieux
een plak paté met vette randen
de zachte levers van ganzen, ziek
gemeste vogels, oiseaux pathétiques
en toen was alles op
waren wij eindelijk alleen
het vee herkauwde om ons heen
wij sliepen nog een uur of twee
de zon stond recht op onze kop.
Rutger Kopland
uit: Onder het vee
Van Oorschot, Amsterdam, 1966
Wie er allemaal verdwenen zijn
Tegen de lijmstokken van de dood gevaren
Roekeloos, as, verstrooid verleden
Stomme film zonder gebaren
Naar de dood richt ik elk grijs kanon
In de haven van Toulon.
Hans van de Waarsenburg,
uit: De dorst der havensteden,
J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1990
Kees Stip:
Het Grote Beestenfeest,
de beste Trijntje Fops aller tijden
Bert Bakker 1988
Ik behoorde nog tot de gelukzaligen
die zich laven en het er dan bij laten.
In het uit de rotsen gehouwen kerkje
zagen wij toen antieke zuilen
ondersteboven geplaatst:
kapiteel op de grond, voet tegen 't plafond.
Wisten die christenen veel van de Ouden -
en zouden wij zelf ook niet zo willen leven:
omgekeerd, achterstevoren, andersom
als het kon?
J. Eijkelboom,
Uit: Tot zo ver. De meeste gedichten,
De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2002
Maar in uw parken geurde uit iedre laan
't Verleden: grootser tuin, voorlang gerooid;
En iedre lijst die strekt of rijst of glooit
Aan uw paleizen, hing de erinring aan.
Erinnring aan dien groten gouden tijd
Toen om uw zonnekoning 't rijk bewoog,
Moed en bevalligheid en weelde en vlijt.
Gij woelt, maar overwont niet: laag en hoog
Richt over u die Dode; uit perk en boog
Beheerst Zijn IJdelheid uw ijdelheid.
Albert Verwey
uit: Oorspronkelijk dichtwerk,
Querido/v.h. Mees
Amsterdam/Santpoort, 1938
En sprak daar een der vele werkers aan
"Wat doet ge, vriendlief?"Antwoord: "Ik klop stenen"
(De man was een pragmatische figuur)
Diens buurman zei, "Iets nuttigs, zou ik menen!
Het loon hier is twee schellingen per uur
Wat doe ik? Ik verdien, en dat is dat"
De derde had een hoger ideaal
"Ik bouw, "verklaarde hij, "een kathedraal"
Drs. P.,
uit: Dozijnen Onzijnen,
Ars Scribendi, Harmelen, 1998
Moissac
Stefaan van den Bremt
uit: A. Gedichten,
Lannoo, Tielt 2005