Dat u er altijd was en zult zijn, die eeuwen
der eeuwen waarin wij als gras en broodkruimels
roepen maar geen antwoord, smeken maar stilte
geen taal misschien een teken voor wie wil.
Tegen u is praten gemompel van gekken
steeds luider in leegte die u bent of niet.
Ik kom eraan in mijn huurauto en ik zeg:
je wereld is prachtig, de vlaktes van de Kaap
de platte bergen aan de horizon, ’s avonds
gloeien de steden van het oude Europa
’s morgens rijst Naxos blozend uit zee
men zingt over vroeger, je dalen weerklinken
maar waar ben jij? Wat ik zie is je kleed
geborduurd met vogels, golven, kantwerk
van kale bomen- als dat je kleed is. Je weet
hoe wij leven, kent onze sauzen, bruggen, musea
we dansen heel prachtig, beschieten elkaar
en sterven aan ziektes, we huilen om doden
vanwaar zal onze hulp komen, niet uit die bergen
wan je die zwijgen, niet van jou die maar afwacht.
We zingen je half tevoorschijn, we schreeuwen
om ontferming beloven ons wonderen en soms
Buigen we ons neder en zeggen: niet zoals wij.
U bent maar vorm, een wijze van zeggen, hoopvol
Wil ik U bedanken vervloeken beklagen.
Mocht u mij horen ik ben hier op aarde
tot in de eeuwen der eeuwen ben ik hier.
© Marjoleine de Vos,
uit Kat van sneeuw,
Van Oorschot, 2003