
Kasselse Apollo
We kennen niet zijn ongelooflijk hoofd
waarin de appels rijpten. (Zijn tors is
marmer, wit gewelfd.) Wij zien niet meer
de grens die door de ogen liep, waar zon
in sterren overgaat. Maar eens dan breekt
zijn stilte aan. Dan wekt hij slaapsters op,
tot beelden van verhevenheid.
Ooit neemt hij in uw ogen plaats, zijn voet
stapt plechtig uit de tijd. Hij stijgt in u
een hemel in, en zoekt steeds hoger (oude
Montgolfière) naar oeverloze leegten, ver.
Smalwangige atleet. Door hem schrijft gij
de regenboog aan God opnieuw, of Iris, toe.
Loop om zijn mathematisch lichaam heen.
Hij woont zo ver. Er is geen plek
die u niet ziet.
Uw leven moet nu anders zijn.
Erik Spinoy
uit: Susette. Gedichten,
De Arbeiderspers Amsterdam 1990