Poëzie-Leestafel Poëzie-Leestafel
  • Poëzie
    • Overzicht A-B-C-D
    • Overzicht E-F-G-H
    • Overzicht I-J-K
    • Overzicht L-M-N
    • Overzicht O-P-Q-R-S
    • Overzicht T-U-V
    • Overzicht W-X-Y-Z
    • Thema's
  • Gedicht uitgelicht
  • Biografieën
  • Recensies bundels
  • Poëzie schrijven
  • Linken
  • Forum
  • Zoeken
  1. U bevindt zich hier:  
  2. Startpagina
  3. Anneke Brassinga

Anneke Brassinga

Tuin

Alle takken en dat zijn er vele
wiegelen van zojuist weggevlogen vogels.
Nu de vogels onzichtbaar waren
noem je dit wind, maar bewijs
levert zich niet. De beweging blijft
hetzelfde erbij: hoogst veranderlijk.
Onzichtbare vogels
kunnen evengoed apen zijn als wind -
vederlichte apen, gevleugeld wellicht
of lichaamloos.

Anneke Brassinga
uit: IJsgang
De Bezige Bij 2006

Aan de zon

Mooier dan de aanzienlijke maan en zijn geadeld licht,
mooier dan het gesternte, de beroemde orden van de nacht,
veel mooier dan het vurig optreden van een komeet
en tot iets veruit mooiers geroepen dan elke andere ster,
omdat jouw en mijn leven elke dag van haar afhangt- is de zon.

Mooie zon, die opgaat, haar werk niet heeft vergeten
en ten einde brengt, het mooist in de zomer, als een dag
aan de kusten verdampt, en gespiegeld zonder kracht de zeilen
glijden over je oog, tot je moe wordt, de afloop verkort.

Zonder zon neemt ook de kunst weer de sluier aan,
jij verschijnt me niet meer, en de zee en het zand,
geranseld door de schaduw, vlieden onder mijn ooglid.

Mooi licht, dat ons warm houdt, bewaart, en wonderbaar zorgt
dat ik weer zie en dat ik je weerzie!

Niets mooiers onder de zon dan onder de zon te zijn…

Niets mooiers dan de stok in het water te zien en de vogel boven
die zijn vlucht overweegt, en beneden de vissen, hun school,

gekleurd, gevormd, ter wereld gekomen met een zending van licht,
en de omtrek te zien, het vierkant van een veld, de duizendhoek van mijn land,
en de jurk die je aan hebt gedaan, en je jurk, klokkend en blauw!
Mooi blauw, waarin de pauwen slenteren en buigen,
blauw van de verten, van de geluksregionen met al het weer voor mijn gevoel,
blauw toeval aan de horizon! En mijn verrukte ogen
verwijden zich nog meer en schitteren, branden zich wond.

Mooie zon, die van het stof wel de allergrootste bewondering toekomt,
daarom zal ik niet vanwege de maan en de sterren en niet
omdat de nacht met kometen pronkt en in mijn zijn nar zoekt
maar vanwege jou alleen en weldra zonder einde en zozeer als nooit om iets
me beklagen om het onafwendbare verlies van mijn ogen.

Anneke Brassinga
uit Verschiet,
De Bezige Bij, 2001

De goede afloop

Wat doen we hier eigenlijk, vragen we
ons niet af zolang het huppelen van wijsjes
uit de luidsprekerboxen voortgaat, in de bomen
hangen ze onzichtbaar, en wij maar denken
dat het vogels zijn die kwinkeleren –

wat doen we hier? Eerst eens voelen of
de voeten warm genoeg en niet al te pijnlijk
verknobbeld zijn, dan even goed luisteren
naar het lichte geborrel in de diepte van ons
ingewand, oude waarzegster die laat weten

of we alweer verrekken van honger zoniet
dorst, je komt er immers niet achter anders
en het moet niet in het honderd lopen in het
hier, het verzandende, de bossige verstuiving
waar de limonadekraampjes de een na de ander

luchtspiegeling blijken als je hijgend dacht
er te zijn – in het hier waar je wandelt en,
door steeds het niet te kunnen laten nog weer
om te kijken naar waar je vandaan kwam,
niet ophoudt te struikelen over stronken,

schrammen op te lopen van ruwe eikenschors
en roest- of bloedrood prikkeldraad,
resten van beschaving. En hoe vaker je terug-
blikt, voortzwoegende, op de wonderschone
zonsopgang roerloos in je rug boven het verre

geboomte dat onhoorbaar ruist, hoe beter je
weet: dat ontwaken van de frisheid van limoenen,
die paradijselijke eerste hap van de tropische
verrassing in een jasje van melkchocolade –
het verblindend prille komt niet weerom.

Wat doen we hier? Wat we niet doen
is opletten. Of is de afgrond onzichtbaar, of
bestaat er geen afgrond voordat je erin valt,
langs gladde steenwand suist? Het gaat
gezwind. In het gras naast de beek op de bodem

wacht God, zo blij als een moeder die al die
tijd thuis is gebleven, met ’n schaaltje pinda’s,
sherry in het glas. En vanachter de bloeiende
bomen, eindelijk daar komen ze, de vermisten
voor wie je onmisbaar, die jij niet missen kon.

Anneke Brassinga
Gedichtendagprijs 2007 Uit: IJsgang,
De Bezige Bij, Amsterdam, 2006

Wadloper en meeuw

Vervloek me, vliespotige krijsende engel,
belaag me. Hoe walgelijk ook het slijk
de einder moet bereikt. Het wassen begint er,

het beter tij. Van kindsbeen, van huis uit
is mij ingefluisterd: op water lopen kan,
voor wie bereid is om de zee te drinken.

Anneke Brassinga
uit: 'Verschiet',
De bezige bij 2001

 

Verschiet te Rome

Ruïnes? Ik weet ze in mijn leven al.
Een weids terrein vol brokken, zelf gemaakt,
uit eigen grond gestampt. Maar avondgloed
te Rome, zachtvurige zonsravage regenboogbekroond

laat door geen glorieus verwoest bestaan
zich evenaren. Ik aanzie die wondere
ondergang, besef hoe mijne evenmin fataal
en keer op keer als voor het eerst zal zijn.

Anneke Brassinga

uit Verschiet.
De Bezige Bij, Amsterdam 2001


Tuinman en Dood

De buil kan barsten, waarna het pas geeft op de buik
een tuintje aan te leggen dat zich vanuit de darmen
onderhoudt, opdat geen gras erover groeie,
zand desnoods geworpen met solide spade:

ook kan men prikkebeens jagen op iemands as,
met een vlindernet en zwarte pandjesjas. De schimmen
zijn voor geen enekel gat te vangen,
zodat ze op de koude schouw bij kaarslicht staan

blijft het nu altijd Allerzielen. Maar waar ze zijn?
Ik graaf en graaf, ridderordes van rouw
aan rafelige mouwen:knoopsgaten, knooploos,

lege oogjes. Hoeveel keien moet ik nog zaaien
over de schouder in brakke grond, aller opstaan
verwachtend in plaats van bittere hagelslag

Anneke Brassinge,
uit Huisraad,
De Bezige Bij 1998

Smartlap

Er was eens, er was eens, o waar gebleven -
het is er nog, het kind dat stil aan tafel zat
en lezen kon wat in de krinkels stond geschreven
van zoete stroop op zure karnemelkse pap.
Ik ben nog kind, al werd ik een scharminkel
dat oud en krom door straten dwaalt met wankle stap
tot in het diepst geknakt, verkreukeld van verdriet;
maar dat ik eens een kind was, dat vergeet ik niet.

ach liefste kijk me niet zo aan
ach liefste laat me niet zo staan
ik heb jou geen goed maar ook geen kwaad gedaan
ach laat me toch mijn liefdeswaan
die stond geschreven in de krinkels
de krinkels op de karnemelkse pap!

Soms zie ik die andren gaan aan wie ik heb gegeven
al wat mijn hart aan liefs bezat. Het was te veel,
te veel voor hun geringe leven.
En almaar voel ik in mij beven het heilig vuur,
en almaar trilt een pover liedje
van verlangen in mijn schorre keel.
O mensen wees toch zacht en mild
vergeef een smachtend kind dat 's nachts in 't donker gilt:

ach liefste kijk me niet zo aan
ach liefste laat me niet zo staan
ik heb jou geen goed maar ook geen kwaad gedaan
ach laat me toch mijn liefdeswaan
die stond geschreven in de krinkels
de krinkels op de karnemelkse pap!

Er was eens, er was eens, o waar gebleven -
ach moeder, 'k was nog kind, toen ben je heengegaan.
De zoete stroop had mij het bitter lot al doen verstaan
door jou geschreven in de krinkels op de karnemelkse pap!
Geen liefde kan mijn arme hart sindsdien bedaren
al weet ik keer op keer: dit is de ware -
de een na de ander proeft de honger in mijn mond
en laat mij staan waar ik hunkerend stond
tot in het diepst geknakt, verkreukeld van verdriet;
maar dat ik eens jouw kind was, dat ik vergeet ik niet.

Anneke Brassinga
Uit Timiditeiten
De Bezige Bij 2003

 

Meer artikelen …

  1. Oor
  2. Gevallen vrouw
  3. Roeping
  4. Buiten, herfst
  • 1
  • 2
  • 3

Pagina 2 van 3

Copyright © 2004-2025 Poëzie leestafel  -  Alle rechten voorbehouden.
Niets van deze site mag ter publicatie worden overgenomen.
Indien nodig kunt u contact opnemen met de beheerder van Leestafel, e-mail: dettie@poezie-leestafel.info