Zij waren het van kind af aan.
Hen wenkt de wereld waar de groten,
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.
Ida Gerhardt
Uit "verzamelde gedichten"
Amsterdam, Athenaeum-Polak
&Van Gennep, 1980
De pulproman maar ook het meesterwerk,
want als de zure tand des tijds gaat zieken
stoort hij zich niet aan oordeel of kritieken,
die knaagt aan ieder genre even sterk.
En zonder wetenschappelijke hulp
zal ook dit rijm straks eindigen als pulp.
Jan Boerstoel,
uit Veel werk,
Bert Bakker, Amsterdam, 2000
En toch... Je pakt wel eens een bandje uit een kast,
blaast er het stof af en al bij de eerste zinnen
wandel je lang vergeten paradijzen binnen,
weer als vanouds ontroerd en weer opnieuw verrast.
Een vriend van wiens bestaan je amper nog iets wist,
maar die je al die jaren pijnlijk hebt gemist.
Jan Boerstoel
Uit Altijd het niemandsdier - gedichten.
Bert Bakker, Amsterdam, 2001
Zo woelen woorden
zich los van de zinnen, vlammen
op in mij, binden mij
vleugels aan, zingen van de wereld
in dit boek.
Mijn lezen vreet de kamer
leeg. Nu duurt nu geen ogenblik
maar uren avonturen.
Het raam barst open
en voert mij, ontvoert mij
naar de hele wereld buiten
in mijn boek.
Daniël Billiet
Uit: Moenie worry nie
Uitgeverij Averbode, 1999
Voorgelezen op het jeugdpoëziefestvial
Was tweenegentig, inclusief rand-
glossen van je meisjeshand.
Poëtisch taalgebruik, gedweep,
stond in mijn marge, Lodeizen-achtig.
Somber vond je me, zwartgallig:
angst, avond, sterven onderstreept.
Las, vijftien jaren van je vandaan,
wat we elkaar hebben aangedaan.
Anton Korteweg
Uit: geen beter leven. Gedichten.
Meulenhoff Amsterdam 1985
Niets kan ik doen, opdat zij zal bereiken
wat ik, amper gevonden, weer verloor;
geen vindt van het geluk méér dan een spoor,
ook zij niet, en ook zij zal het zien wijken.
Ik sluit het boek. Wij zitten naast elkaar;
geen woorden tussen ons, slechts, even maar,
de glimlach van de een tegen de ander.
't Is of ik in mijn eigen ogen staar,
en wat daar staat, het is als water klaar,
wanneer ik langzaam in mijzelf verander.
© Ed Hoornik
in 1941 als enkel gedicht uitgegeven en in
1944 opnieuw opgenomen in de dichtbundel
"Tweespalt", uitgegeven door de Mansarde Pers
Ted van Lieshout
Uit: Van verdriet kun je
grappige hoedjes vouwen,
Leopold 1986.
Tweemaal, op dinsdag en donderdag,
Verdween ik in het ruime trapportaal
En kwam weer buiten met een brede lach.
Ik had mijn voorraad boeken andermaal.
Met in mijn hoofd een eerste regel die
Ik vluchtig had gezien bij een verhaal
Werd, fietsend, al naar het vervolg gegist.
Toch geselde ik vervaarlijk het pedaal
Om sneller thuis te zijn, omdat ik wist:
Het boek is beter dan de fantasie.
© Gerrit Komrij
Uit: Luchtspiegelingen
De Bezige Bij 2001