Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Lentegedichten


Lentegedichten

 
Lente

Voorzichtig beginnen te spelen
binnen een groenende koelte
de bloemen met name te groeten
en van harte te ontsluiten
aarzelende kamers.
Het brood met elkaar te delen,
de koele beekval te voelen.
En in de avond te wachten
de bevende witte vlinders;
de kamperfoelie gaat open.

© Ida Gerhardt,
uit Zeven maal om de aarde te gaan
A'dam Athenaeum-Polak & Van Gennep 2001.

 
Een witte ochtend, eerste dooi
de lucht wit-grijs, egaal gespreid
en aan de lange horizon
welt nu een witte zon.

Geen wind, beweging of geluid.
Er botten waterdruppels uit;
aan iedre tak en iedre struik
zijn knoppen licht.

Een hartstochtsloze en totale aanwezigheid
maakt zich nu kenbaar en het is
of in een diepe adempauze van de tijd,
dichtbij, een pasgeboren kind
zich stil, volmaakt en ademend bevindt.

© Maria Vasalis,
uit De Oude Kustlijn
Van Oorschot 2002

 
Zie de Lente

Barst plots in de sneeuw de helleborus open
trompettert leven en knalt geel forsythia.
Guur waait de lente weg de stille winter
dun hoog licht verdrijft behaaglijk vuur.
Ineens moet alles uit zijn grond of tak
in bermen joelen paardebloemen
de kromme wilg rilt in zijn lichte groen.
Daar staan wij ook, naakt en koud met bloesem
in grijzig haar en willen warm en wild
en dat we houden van die schrille kleuren
van elkaar.

© Marjoleine de Vos
Kat van sneeuw
Uitg. Van Oorschot 2003

 
Februari

De keuze, zegt hij, is niet groot, er is verdriet
om bij te blijven, of kies je voor het leven.
Zo makkelijk klinkt hij, lacht moeilijk
en wenst geloof ik alle dingen nieuw.
Achter het raam zit het huiselijk leven
onder de lamp bij de hagelslag
luistert slordig naar elkaar en de muziek;
vier jaargetijden, eerste deel. Hoor de lente.

Wat al ruikbaar is moet nog te voorschijn komen
het kan eenvoudig toegevroren, februari,
verijsde rietpluimen aan metalen water.
Toch doet een reeds vergeten geur geloven
dat het komen zal. De dolle pimpelmees
weet er al van, net als de vlier aan het diepje
dat zich een weg slingert door modderig gras.

Het is zo ver weg, wij zijn zo stram vertederd
het huiverig oog stuit op de kerktoren
in de verte tussen onzichtbaar bezige bomen.
Gehoorzaam halen wij onze adem in en
als koolzuur in de Spa zo onbedwingbaar
groeit alles zich een weg naar boven
feestelijk bereid tot bijna niets.

© Marjoleine de Vos
uit Zeehond graag
Uitg. Van Oorschot 2000

 
Lente

Een vogeltje, een vogeltje. Hoort wat het meldt,
Wat het in zijn lieflijke liedren vertelt!
Het roept: 'komt kindren, komt lammetjes, eruit!
Het spel lokt het kind, 't lam 't grazige kruid.
En alles wat leeft en het luchtruim doorzweeft,
Dat juicht nu de lente haar bloemenkleed weeft,
Wat vinnen heeft zwemt en wie benen heeft springt,
Wat vleugels heeft vliegt en wie zingen kan zingt.'

A. van der Hoop Juniorsz. 1827-1863

 
Eindelijk lente

vandaag is alles anders
zoals de rivier glinstert
de oevers groen zijn van ongeduld
de wolken met hun goudwitte randen
overzeilen als lichtschepen
het licht als nooit zo helder is
de vogels gerichter vliegen
de meerkoeten knikkend
hun instemming betuigen
en de vrouwen
ze dromen
ze glimlachen
praten zacht
anders dan mannen
die gaan recht op hun doel af
de vrouw

© PieterW.
Uit: Gedichten van nu

 
Zo'n dag

Zo'n dag,
waarop de lucht vol luchtigheid is,
lentewind plagerig achterom sluipt,
van zoveel niet benoembaars bol staat,
Parijs vlakbij is, Granada om de hoek.

Zo'n dag,
waarop het frisgerokte meisje
van de buren hoog moet reiken
naar knoppen in hun kersenboom,
wind de verleiding niet weerstaat.

Zo'n dag,
waarop ik gebukt mijn tuin spit,
op harde resten winter stuit,
ijs vind in verborgen hoeken,
wat was toegedekt weer bloot leg.

© Atze van Wieren
Opgenomen in de
'Dagkalender van de Nederlandse en
Vlaamse Poëzie'
Samensteller Hans Warren, Uitg. Meulenhoff

 
Dag van schoonheid

De bot, die berst; de bij, die zoemt,
de wind, die zotheid gaat vertellen:
wat men kortweg de lente noemt
en de aarde komt op stelten stellen;
dat klotst nu alles door mijn kop,
en 'k stak er wel een pluimken op,
als ik maar niet zo deftig was,
zo stijf in mijn geklede jas.
Als ik de band maar los kon knopen,
nam ik u allen dubbelthope:
gij meiskens uit de stad, de stal,
gij wijs als 't boek, gij dom als oordje,
gij uit 't kasteel en gij uit 't poortje,
en gij, o boom, en gras en wal,
gij witte, wandelende pater,
gij paard, gij zon, gij wolk, gij water.
en 'k danste midden in uw tas,
als ik maar niet zo deftig was,
zo stijf in mijn geklede jas.

© Richard Minne
In de zoete inval.
G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1955