Leestafel heeft toestemming van Jan Eijkelboom om zijn gedichten op de Leestafel-site te plaatsen. Zie ook: Epibreren De letteren spreken
Pictures in your head Beweging zit er niet in: het zijn stills uit een movie; meestal stom, soms met geluid, kreten van vogels bijvoorbeeld, zelden een stem. Ze komen terug, steeds vaker: Er komen er ook wel bij. Duizenden plaatjes in een o zo zwaartillend hoofd. Je zit er maar mee op de achterste rij van je eigen theater. Jan Eijkelboom uit: 'Tot zover', De Arbeiderspers 2002.
Camping, Frankrijk Voor het eerst dat ik sliep in een tent, voor het eerst naar een ruisen geluisterd dat voor het ruisen van regen, het vallen van regen te zacht was en ook voor de wind te gelijk, te gelijk aan zichzelf. En 's ochtends gezien hoe water bijna rechtstandig, toch zonder te breken, naar lager water kan gaan, onzichtbaar verschietend. Hadden wij zo kunnen leven, zo blijven leven als toen in die tent, in dat gras Geen woede, geen andere hartstocht, geen weten wie zo stil overstroomt in wie. Jan Eijkelboom Uit: De gouden man, Amsterdam De Arbeiderspers 1982
De omgekeerde zuilen van Venasque Na lange wandeling over cols, door ravijnen dronken wij op het dorpsplein de wijn met volle teugen, als was dit het water door de waard uit de ronde fontein in het midden gehaald. Ik behoorde nog tot de gelukzaligen die zich laven en het er dan bij laten. In het uit de rotsen gehouwen kerkje zagen wij toen antieke zuilen ondersteboven geplaatst: kapiteel op de grond, voet tegen 't plafond. Wisten die christenen veel van de Ouden - en zouden wij zelf ook niet zo willen leven: omgekeerd, achterstevoren, andersom als het kon? J. Eijkelboom, Uit: Tot zo ver. De meeste gedichten, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2002
Borborygmes Mijlen leg ik soms af snachts in dit grote huis, sluipend om niemand te storen als ging ik uit roven en moorden terwijl ik integendeel vlucht voor wat zich zo geducht voordoet in nissen, achter ramen, het meest nog in mijn hoofd dat maar niet thuis wil raken. Soms blijf ik doodstil staan, luisterend naar de schijf die wentelt in de meterkast, de borborygmes van mijn darmen, tot ik terugkeer naar de warme keuken, waar ik nog stiller stap om de vier katten niet te storen. Toch komt er een naar voren, rekt zich en loopt met hoge staart mijn broekspijp tegemoet. Ik noem heel zacht zijn naam, hij antwoordt met gespin. Ik ben bevrijd, laat hém de nanacht in. J. Eijkelboom, uit: Wat blijft komt nooit terug. De Arbeiderspers, Amsterdam 1979
Vox humana* In een klein dijkhuis staat, ziet hij door ’t uitvergrote raam, het oude orgel bijna naakt. Over de toetsen ligt een loper. Tussen de twee koop’ren kandelaars staat een gezangboek open. Hij hoort weer het asmatisch steunen: loflied of klaagzang – eender zeurt deze muziek, tot hij die deur snel weer vergrendelt. En toch, o mocht hij nog een keer, geknield voor ’t orgelfront, de trappers voor de vrouw bewegen die boven hem haar psalmen zong. J. Eijkelboom Uit: Hora incerta , De Arbeiderspers, 1993 *vox humana = menselijke stem
|
21 november 1981 Je liep daar naast mij in je gouden jack. Ik liep je nog te leren kennen, jij moest nog aan de oorlog wennen die ik nog niet had afgelegd. Wij gingen tegendraads de mensen tegemoet die als een kalme waterval vanaf de hoge bruggen kwamen. Het was de allereerste stoet die ik ooit zag waarin de namen van allen waren uitgewist en waarin elk gezicht toch toebehoren bleef aan wie daar samen waren. Geen leus kwam uit de vele monden, alleen ging keer op keer de donder, de zachte donder van de vrede door de gelederen die niet marcheerden. Wij gingen stroomopwaarts over de Rozengracht, legden soms aan en dronken om de naam likeuren die op andre dagen te zoet zijn zouden voor een keel die meer op rauw geweld was ingesteld, maar die nu mede te fluisteren begon, wat allengs aanzwol tot de donder, de zachte donder van de vrede. Jij stond daar naast me in je gouden jack. Het oproer bleef uitbundig stromen. Ik heb mijn ransel afgenomen en achteloos opzijgelegd. Jan Eijkelboom (1926) Uit: De gouden man, 1982 Uitgever: De Arbeiderspers (zaterdag 21 november 1981 vond de grote vredesdemonstratie plaats tegen de atoom- bewapening, ruim 350.000 mensen liepen mee.)
Een ijzersterke mist Eerste najaarsnevel boven de sloot tussen spoorbaan en snelweg en heel dat doen alsof wordt nu het zwijgen opgelegd. Het lijkt blijvend door afwezigheid van wind. Het is ijl en standvastig. Waarom trekt dit versterven meer dan bloesemtak of eerste sneeuw? Alle begin verheldert, roept beelden op van eerdere aanvang die te snel verliep om dicht te slibben, tijdstippen met de gedegen zwaarte van een eeuw. Maar deze nevel laat geen modder na, wekt geen verwachting, lost slechts op en laat toch in 't voorbijgaan weten dat wij nog niet, nog lange niet zijn uitgekeken. Jan Eijkelboom, uit Het arsenaal De Arbeiderspers, 2000
Voor wat hoort wat Voor wat hoort wat Een kind vraagt nooit waarom, waartoe het toch op aarde werd geworpen. Daarom en niet omdat het hulpeloos zou zijn verzorgen wij het trouw, vereren het als god. Tot het de dood ontdekt en een der onzen wordt. Jan Eijkelboom uit: Hora incerta, De Arbeiderspers 1993.
Tuin Dordrechts museum Als ik gestorven ben zal in de tuin van dit museum boven het warrig bladerengedruis een merel net zo helder zingen op net zo'n late voorjaarsdag En ik, ik zal er niet meer zijn om door dit zingen te vergeten dat ik moet sterven mettertijd. Maar aan de andre kant zal ik -je weet maar nooit- veel langer leven dan die vogel En als ik dan toch onder de zoden lig dan zal mijn zoon nog eens een merel net zo horen klinken op net zo'n late voorjaarsdag. En hij zal weten wie ik was en ach, een vogel weet van niets. Maar aan de andre kant alweer: als merels aan hun vaders konden denken wellicht dat ze dan krasten als een raaf. J. Eijkelboom, uit: Wat blijft komt nooit terug. De Arbeiderspers, Amsterdam 1979
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik hier!
|