Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Ida Gerhardt
Ida Gerhardt (1905 - 1997)

http://www.idagerhardt.nl

http://www.kb.nl


Leestafel heeft toestemming van
uitgeverij Querido om tien gedichten van
Ida Gerhardt te plaatsen voor een periode
van vijf jaar, ingaande 1 november 2014.

 

Thuiskomst

 

Dit is mijn droom- het kleine huis aan de rivier;
het rusteloze scheren van de zwaluw gaat er
langs dak en raam; de roodborst nestelt bij de vlier.
Een schip zeilt traag voorbij; de bel luidt over 't water.

En als ik nader waar de dijk zich buigt door 't land,
richt kort zich op die in de lage tuin gebogen
over de spade staat,-en met de vrije hand
weert zij het helle licht beschuttend van de ogen.

Hoe ken ik dit gebaar, hoe is het mij vertrouwd,
dit sterke opzien van wie daag'lijks naar de lucht en
het wiss'lend, open water turend, rustig oud
werd in dit dijkland en zijn ruime wolkenvluchten.

Er is een scherp herkennen van elkaar en
dan komt zij langs het smalle klinkerpad gelopen,-
maar keert nog terug en stoot de stroeve huisdeur open.
Dit ogenblik-wat tellen zóveel bitt're jaren?

Ida Gerhardt
Uit: Kosmos
uitgever v/h C.A. Mees 1940

Zie uitgebreide discussie over dit gedicht, klik hier!
 
Onvervreemdbaar

Dit wordt ons niet ontnomen: lezen
en ademloos het blad omslaan,
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.

Zij waren het van kind af aan.

Hen wenkt een wereld waar de groten,
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.

Ida Gerhardt
Uit "verzamelde gedichten"
Amsterdam, Athenaeum-Polak
&Van Gennep, 1980

 
Verwachting


Weet gij het ook de ganse nacht?
De vogels komen. Aan een geuren
- van wind, van water?- valt te speuren
hoe 't lage land een komst verwacht.

Morgen het teken aan de lucht
- een frons, een lijn, een krimpend wolken-
en dan, bui van geluid, een vlucht
die dalen gaat: de vogelvolken.

En wéér staan in verwondering
wij tussen dit gevleugeld sneeuwen;
morgen- dan zijn wij, lieveling,
het eerste paar van duizend eeuwen.

Ida Gerhardt
Uit: Buiten Schot
De Bezige bij 1947

 

 
Sneeuw

Wij hebben niets meer dan het witte blad van noode,
waar - zooals zuiver sneeuwen op de aarde dwaalt
de overluchtsche vlucht van de gedachte daalt,
door ééne wenk der wimpers tot dit uur ontboden.

Wij waagden éénmaal ons, het overvele ontvloden,
in 't hart der stilte, wit van een volstrekt gemis.
Waar aanvang nam wat thans dit levend sneeuwen is,
hebben wij niets meer dan het witte blad van noode.

Ida Gerhardt (ca. 1950)

‘Sneeuw’, een ongepubliceerd gedicht van Ida Gerhardt,
is op 31 januari 2002 verschenen in het eerste nummer
van het poëzietijdschrift Awater

Dettie

 
Stem van de Herfstregen

Wees niet bevreesd wanneer de vlagen gaan
rondom uw huis-het is uw aards verblijf.
Wees niet bevreesd als ziekte u komt slaan-
uw lichaam was altijd een aards verblijf.
Zonder bekommernis laat u ontgaan
roem, eer en staat; zij zijn een aards bedrijf.
Maar wees bevreesd wanneer de tranen gaan,
de bevende, om wat is aangedaan
door u.
De liefde is uw eeuwige verblijf.

Ida Gerhardt,
uit De slechtvalk,
Den Haag: Bert Bakker, Daamen;
Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.1966

 
In memoriam Patris

Mijn vader heeft de waterlaarzen aan.
Wij samen zijn de Lekdijk afgekomen.
Ik ben voor mijn verjaardag meegenomen:
hij moest vandaag bij het gemaal langs gaan.

Gemaal: dat is je vader horen noemen
die vreemde woorden van een andere taal
als hij de waterstand leest van de schaal;
te ademen in het onbenoembaar zoemen
dat gonzend omgaande aanwezig is.
Èn, niets te zeggen als hij bezig is:

‘Dàt is een man, daar kun je staat op maken’.
Als op de zaken orde is gesteld
doen wij huis op aan. Een lucht van geweld:
Gorcum ligt al door wolken overkraagd.
Geen noodweer en geen wereld kan mij raken
als hij, het laatste stuk, mij op de schouder draagt.

Ida Gerhardt
Uit: De ravenveer,
Athenaeum-Polak & Van Gennep,
Amsterdam 1970.

 
Ziekenhuisbezoek

Wanneer een mens, door pijn getatoueerd
afwerensmoe zich op zijn zijde keert,
het zweet nog tracht te wissen met het laken;
wellicht, wellicht dat ge eindelijk zwijgen leert.

Ida Gerhardt
Uit: Vijf vuurstenen.
Amsterdam: Athenaeum-Polak
& Van Gennep. 1974.

 
Aanzegging

Er nadert schaarste van graan.
Tè lang is de gave getart.

De dag zegt het aan de nacht:
'er zit al zwart in de halm.'

De zon zegt het aan de maan:
'het ìs al in het gewas.'

De aar verteert in de schacht,
de tarwe is ziek in het hart.

En de wind zegt het in zichzelf:
'het sterft op plekken al af.'

[b]Een vreemd overspelig gras
legt op de akkers beslag.[/b]

Graaft met nàgels waar het eens was,
waar de aarde wit was van graan:

als er àl te veel is begaan
zal de dag zwart zijn als de nacht.

Dan slaat het zaad niet meer aan.


Ida Gerhardt
Uit: Vijf vuurstenen
Amsterdam: Athenaeum-Polak
& Van Gennep. 1974

 
Vergeef mij dat de schoonste nachten...

 

Vergeef mij dat de schoonste nachten
niet immer van ons beiden zijn.
Mijn vriend, het zijn zo groten machten
waardoor wij soms gescheiden zijn.

Wanneer ik in de hof mag dwalen
waar s hemels roos mij open gaat,
dan ducht ik zelfs Uw ademhalen,
Uw hart dat in het donker slaat.

Laat mij in eenzaamheid de uren
dat ik mijn diepste wet aanvaard.
Hun pracht die onverwelkt zal duren,
zij wordt alleen voor U vergaard.

Ida Gerhardt
Uit: Vroege verzen.
Amsterdam: Athenaeum-Polak
& Van Gennep 1978

 

 
De akelei

Toen hij het kleine plantje vond,
boog hij aandachtig naar de grond
en dan, om wortels en om mos
groef hij de fijne aarde los,
voorzichtig – dat zijn hand niets schond.

Behoedzaam rondom aangevat
droeg hij het langs het slingerpad
van bos en akker voor zich uit,
en schoof het thuis in ’t licht der ruit
zoals hij het gevonden had.

Dan, fluitende en welgezind
mengde hij zoekend eerst de tint;
diepblauw en zwart ineengevloeid,
met enk’le druppels rood doorgloeid,
dat het tot purper samenbindt.

En uur aan uur trok stil voorbij;
zó diep verzonken werkte hij,
dat het hem soms was of zijn hand
de vezels tastte van de plant –
zo glanzend kwam de omtrek vrij.

Totdat het graaf te prijken stond:
de wortels scheem’rend afgerond,
het uitgesprongen groene blad
scherp in zijn karteling gevat
tegen de lichte achtergrond;

de bloemkroon purper violet,
de hokjes om het hart gebed
en boven de geknikte steel
de honingsporen, het juweel
vijfvlakkig: kantig neergezet.

In ’t vallend donker toefde hij
nog dralend bij zijn akelei;
dan, in het laatste licht van ’t raam
schreef hij de letters van zijn naam
en ’t jaartal glimlachend erbij.

Ida Gerhardt
geschreven in 1940
Uit: Verzamelde Gedichten (Twee delen).
Amsterdam, 1999

 
Reageren? Klik hier!