Geen tekening,
geen lichtdrukmaal,
geen beitelwerk
van stene,
't en zij dat beeld
in mij, dat gij
gelaten hebt,
allene.
o Moge ik, u
onweerdig, nooit
die beeltenis
bederven,
maar eerzaam laat
ze leven in
mij, eerzaam in
mij sterven.
Guido Gezelle
Uit de bundel: laatste verzen Guido Gezelle
hiernederwaard: hier op aarde
geschreven: (misschien) gegraveerd
lichtdrukmaal: foto (zelfgevormd woord)
gelaten: nagelaten
Pasen, Pasen,
opgestanden
is de God, die
boze handen
hadden aan het
kruis gedaan:
heeft Hij hout en
steen en ijzer
overwonnen,
die, verrijzer,
Hallelujah,
één uit al,
leeft en immer
leven zal!
Pasen, Pasen,
dwaze mannen
dachten Hem in 't
graf te spannen,
met Pilatus'
zegelmerk:
Pasen, Pasen,
ijdel werk,
ijdel waken:
God almachtig
is verrezen,
eigenkrachtig,
Hallelujah,
door de steen,
eer de zon in
't oosten scheen.
Pasen, Pasen,
luide klinke
nu de taal van
lerk en vinke
nu de taal van
mens en dier!
Pasen, Pasen,
wijdt het vier,
wijdt het licht en
spijst de lampen,
laat de blauwe
wierook dampen:
Hallelujah,
God is groot:
overwinnaar
van de dood!
Guido Gezelle
uit: Tijdkrans I in
Verzameld Dichtwerk van Guido Gezelle,
bezorgd door J. BOETS en anderen, 8 delen,
BNB-Pelckmans, Kapellen, 1980-1991.
Guido Gezelle
uit: Spiegel van de Nederlandse poëzie 2,
Vivtor E. van Vriesland,
Meulenhoff 1965
Guido Gezelle
uit: Volledige dichtwerken,
Standaard, 1971.
Tiba
Guido Gezelle
Uit: Verzameld dichtwerk, 1980
Guido Gezelle
Geschreven op 1 november 1858
voor zijn leerling Eugeen van Oye.
Toelichting
koste: kon
moste: moest
van: door
ware...verlozen: zou verliezen