Leestafel heeft toestemming van Gerrit Komrij om zijn gedichten op de Leestafelsite te plaatsen.
Zie ook: www.kb.nl (bio-, bibliografie en werk) http://komrij.blogspot.com
De taalsmidDe klinker en de medeklinker zijn De weke onderbuik en het korset. Dichter is hij die, schijnbaar zonder pijn, Het vormeloze in de steigers zet. Zijn woorden, corpulent of slank van lijn, Verenigen zich vloeiend tot couplet. De moeiteloosheid, niet het rookgordijn, Is zijn geheim. Met taal gaat hij naar bed. De taal, van A tot Z, is zijn fles wijn. Halfdronken wordt er, zomaar voor de pret, Een kind verwekt, een epos of kwatrijn, Of iets daartussenin, zeg een sonnet, Terwijl de lezer onbekend blijft met Zijn worsteling met spekvet en balein. © Gerrit Komrij Uit: Alle gedichten tot gisteren, De Arbeiderspers, Amsterdam 2000.
Antipode* Bewaar me voor de helderheid der dingen, Het schone hemd, de reidans en de zon. Geef mij het spiegelbeeld, herinneringen, De vale schutskleur van het kameleon. Ik ben er niet. Geen bloedbaan ruist in mij. Ik leef in schaduwen, ben nameloos. Laat me verdorren in het wintertij, Ver van de zomers met hun hels gehoos. Ik kan de lichte stormen niet verdragen. Kijk niet naar me. Behoed me voor die pijn. O camera. O beeld van welbehagen. Laat me van dit de antipode zijn. © Gerrit Komrij uit: 'De os op de klokketoren', Amsterdam, De Arbeiderspers 1981. * 1. tegenvoeter (ook aardrijkskundig) 2. persoon met geheel tegengestelde aard of meningen
De vrouw in de kunst Mevrouw haat mannen die haar met hun blik Verslinden en haar niettemin laag aanslaan. Zij toeft graag daar, waar met een hoofse knik Haar slappe vlees gehuldigd wordt door maan- Zieke artiesten, die in haar gelaat waarderen dat het nog steeds van Voren Boven ligt. Of ik, zo vraagt ze, ook vind dat deze wereld Geenszins de echte is? en of ik Hans' gedichten ('Die zachte Hans') niet groots, experimenteel En kosmisch acht? Ik antwoord met een glunder, Doch strak gezicht: Mevrouw, ik ben uw tegendeel: 'k Hou meer van spier-dan van gedichtenbundels.' © Gerrit Komrij. uit: Alle vlees is als gras. (1969 Meulenhoff)
Fietstocht Het verre postkantoor was de magneet. Niet om de luchtpostzegels of de taal Van overzeese stempels – nee, het deed Op tweehoog ’s middags dienst als jeugdleeszaal. Tweemaal, op dinsdag en donderdag, Verdween ik in het ruime trapportaal En kwam weer buiten met een brede lach. Ik had mijn voorraad boeken andermaal. Met in mijn hoofd een eerste regel die Ik vluchtig had gezien bij een verhaal Werd, fietsend, al naar het vervolg gegist. Toch geselde ik vervaarlijk het pedaal Om sneller thuis te zijn, omdat ik wist: Het boek is beter dan de fantasie. © Gerrit Komrij Uit: Luchtspiegelingen De Bezige Bij 2001
|
De droom van een dorpsjongen Nu ken ik alle kaden, alle stegen, En de Palazzo's. En ik voel me warm. Ik liet mijn hart hier achter, allerwegen. (En op de Academie-brug mijn arm, Mijn nier op de Rialto. En mijn lever, Die liet ik achter op het Arsenaal.) O, deze stad is boven spot verheven... Maar zelf een rarekiek en toverzaal. Hier kan men zeer voornaam de pijp uitgaan In een van die gesloten, hoge panden, Zelfs als een oplichter nog niet banaal. O, bij mijn uitvaart, hoop ik, zal je staan Op een der bruggen van het Canal Grande En mij voorbij zien glijden als een aal. © Gerrit Komrij uit: Alles onecht, De Arbeiderspers, Amsterdam 1984
Jan Wolkers 75 Al bijna losgezongen van zijn werk Zijn boeken zweven ergens aan de top Werd Wolkers een begrip, een handelsmerk. De recensenten kregen lelijk klop. Er groeide uit de pesterige vlerk Een ideale vader, grijs van kop, Zonder verraad aan Gorter en Jacques Perk, Zonder vermindering van harteklop. Vier zonen en een vrouw, het kan niet op, En tóch liefst voor het zingen uit de kerk. Zijn boeken schiep hij, leek het, met miljoenen. Hij gaf ons lachend allemaal een schop. Nu is ook Jan een man van vier seizoenen. In winters laaien vuren extra sterk. © Gerrit Komrij 2000 Ter gelegenheid van de 75e geboortedag van Jan Wolkers
Terribilità De jongen is een grijze filosoof. De knieën zijn de zetel van de wijsheid. De Noordpool herbergt menige korenschoof. In de Sahara heerst de grote ijstijd. Een padvinder beheert het labyrint. De sfinx kijkt vol begrip de wereld in. De hemelgod is een driejarig kind. De wereldondergang is het begin. De olifant danst op het slappe koord. De stier is meer dan zeven maanden drachtig. De veldmuis heeft een tijgerkat vermoord. De seksualiteit is mooi en prachtig. © Gerrit Komrij (1944) uit: De os op de klokketoren Amsterdam, De Arbeiderspers 1981.
Verplaatsing Ik ken een man die uit zijn stoel opstaat, Zich kalm verheft, zich bukt en met zijn hand Het stof bedachtzaam van zijn broekspijp slaat, Voelt of zijn buikriem naar believen spant, Opnieuw zijn rug strekt, door een niemandsland Van meubelen en schemerlampen waadt, Bij een van kruk voorziene deur belandt Waar hij zijn kamer zonder erg verlaat - En die, in het aangrenzende vertrek, waar geen gezeur of hindernis hem wacht En alles hem doodvriendelijk toelacht, Een ruimte, kortweg, waar hem niets bedreigt, Een heimwee - alverterend, knettergek - Naar de zojuist verlaten kamer krijgt. © Gerrit Komrij Luchtspiegelingen uitg. De Bezige Bij 2001 Op de websitevan Y.Né staat een mooie uitleg van dit gedicht.
|