Wit
Het wit van niet begonnen werk,
van niks, de ongevormde overgave
aan je ogen, nog in- en op te vullen
tijd. Zo pril dat je er amper op durft
komen, dat het je doet aarzelen zo stil.
Wit koestert al zijn mogelijkheden.
Jij wacht met ingehouden adem
op een of ander aanzijn alsof
jijzelf daardoor ook pas ontstaat –
© Inge Boulonois
Uit: Idioom van geluk
Poeziefonds Open, Uitgeverij Kontrast,
Oosterbeek 2016
Rood I
De mensen zien het niet, hoe ik blijf staan
voor een bijzonder rood. Ik kan er niet vandaan.
Het wordt al groter naar ik het bekijk.
Het wordt al dieper naar ik meer wijk.
Rood, waarom zijt gij geen wezen, niet vrouw, noch man,
maar dat ik toch mijn bleke handen geven kan?
Pierre Kemp
uit: Een bloemlezing uit zijn kleine liederen,
G.A. van Oorschot, Amsterdam 2de druk 1984
Hoe groot kan een verlangen groeien
Nog hangen er flarden licht in de lucht
vreemde vormen, transfiguraties
en een duizeling van blauw
overrompeld door het rood
- onaangetast nog?
© Germain Droogenbroodt
uit: Tegenlicht
Point nr. 66
Rood
Roze
De bleekroze bloemen op oma’s servies
ik kneep er uit een tube hardvochtig mayonaise op.
Het behang van de kamer van de meid.
Het gezicht van mijn lievelingspop
Die brak toen ik zes werd.
Oranje
Een sinaasappel
voor de eerste fruitpap van mijn oudste zoontje
in het oranje bord
In de koralen kinderkamer
zijn pril protest
Geel
Een lepel in een ei
de dooier loopt over de witte
porseleinen rand
Groen
De muntdrank met ijs die mijn moeder bracht
omdat ik hard studeerde
De ogen van mijn eerste lief
het kroos van de vijver waarin mv verdronk
Blauw
Kobaltblauw de flessen op de schoorsteenmantel
en de mantel van het oud mariabeeld
de kristallen voor het raam
en de lucht na regen in april
Violet
Een zeldzame kleur in mijn kindertijd
de zijden bloeze in de kast op zolder
En het eerste rouwlint die ik zag
paars met goud rond witte lelies
Zwart
Zwart heeft vele tinten
diep en vaal en dof en schitterend en blinkend
Het zwartst is het zwart met mijn ogen
dicht voor ik slaap
Patricia Lasoen
Uit???
Aan de zon
Mooier dan de aanzienlijke maan en zijn geadeld licht,
mooier dan het gesternte, de beroemde orden van de nacht,
veel mooier dan het vurig optreden van een komeet
en tot iets veruit mooiers geroepen dan elke andere ster,
omdat jouw en mijn leven elke dag van haar afhangt- is de zon.
Mooie zon, die opgaat, haar werk niet heeft vergeten
en ten einde brengt, het mooist in de zomer, als een dag
aan de kusten verdampt, en gespiegeld zonder kracht de zeilen
glijden over je oog, tot je moe wordt, de afloop verkort.
Zonder zon neemt ook de kunst weer de sluier aan,
jij verschijnt me niet meer, en de zee en het zand,
geranseld door de schaduw, vlieden onder mijn ooglid.
Mooi licht, dat ons warm houdt, bewaart, en wonderbaar zorgt
dat ik weer zie en dat ik je weerzie!
Niets mooiers onder de zon dan onder de zon te zijn…
Niets mooiers dan de stok in het water te zien en de vogel boven
die zijn vlucht overweegt, en beneden de vissen, hun school,
gekleurd, gevormd, ter wereld gekomen met een zending van licht,
en de omtrek te zien, het vierkant van een veld, de duizendhoek van mijn land,
en de jurk die je aan hebt gedaan, en je jurk, klokkend en blauw!
Mooi blauw, waarin de pauwen slenteren en buigen,
blauw van de verten, van de geluksregionen met al het weer voor mijn gevoel,
blauw toeval aan de horizon! En mijn verrukte ogen
verwijden zich nog meer en schitteren, branden zich wond.
Mooie zon, die van het stof wel de allergrootste bewondering toekomt,
daarom zal ik niet vanwege de maan en de sterren en niet
omdat de nacht met kometen pronkt en in mijn zijn nar zoekt
maar vanwege jou alleen en weldra zonder einde en zozeer als nooit om iets
me beklagen om het onafwendbare verlies van mijn ogen.
Anneke Brassinga,
uit Verschiet,
de bezige Bij,2001
Avond
Tendre-violette-trillers
Violet...
Zware-violette-angsten
Even licht-geur.
Scheppings-duister lil-luid
Goud-groen lijnen-klank
Floers-zuil-melodie
Tendre-weg-bestaan...
Starende-kleur-abstractie
Doodsch-starende-Hymnen
Treure-matte-wil'ge-glorie
Dood-gedoode-stilte...
Theo Reeder
uit: Verzen,
S.L. van Looy, Amsterdam 1893
Zeepbellen
Goud-groen-wereld-férieke-nébuleuse,
Cirkelend-blauwe-blauwte- om de
niets-ijl-lijnen-ijlte.
Het land der Sneeuw,
Het land der Zonne,
de Toppen rillen,
goud schijn.
Vlerkende-slag-violetten, ge-
kegeld fàte beeld-lichtere, door
De Zonne en de Hemels.
Groen-geel-klanken-felling óp,
En óp in de schrille mignonette
Oppe-toon-hoog
Zwillende-tuimel-ijling
Beseffing's knal.
Theo Reeder (Is. Querido 1872-1932)
Uit: Gedichten,
S.L. van Looy, Amsterdam 1894
De zee één blauwe weide
De zee één blauwe weide,
Groenbleek maar zonder gras,
En in dat eindloos wijde
Eén witte golf - of het gebloemte was.
Herman Gorter
uit: De dag gaat open als een gouden roos,
Uitgeverij Ooievaar, Amsterdam 2000
Toen eens die groote schilder
Drie droppels liet hij vallen
Beneden op de aard,-
Drie mooie kleine dingen
Zijn daar altijd bewaard:
De eerste viel in ‘t koren,
Dat werd een korenbloem,
Die bloeit in ‘t blauw naar boven,
Dat is haar groote roem
De tweede viel in ‘t heikruid,
Dat werd een heikapel,
Die vliegt altijd naar boven
Veel hooger wou ze wel
De derde ging verloren,
Men wist naar ze was,-
Mijn liefste- o mijn blijde meid!
Mijn mooie kleine bruid!
Ik leid jou naar de heide,
Dan door het korenland—
Leid jij mij naar de hemel,
Leid jij mij bij de hand
C.S. Adema van Scheltema
Uit: Van Zon en Zomer
Uitgever: Amsterdam 1902
Rhapsody in blue
(fragment)
o blauw water
op het zenit
van mijn ogen
de piano schept een duivels genoegen
in haar duivels ritme
the man i love
is daar
o man
o porgy
porgy and bess
de pianist is plots zijn handen kwijt
daarom speelt hij met zijn tong
op het klavier
van zijn tanden
rhapsody
so blue
inderdaad
zo angstig blauw
als de dauw
aan de wimpers
van
george gershwin
hij warmt in armoe zijn handen
aan de hete klanken
van summertime
Willem M. Roggeman
uit: Gedichten 57/70,
Standaard Uitgeverij,
Antwerpen/Nijgh & Van Ditmaar,
Rotterdam, 1972
De zee is lelieblank,
Herman Gorter (1864-1927)
Ik schilder de honden blauw
Het hoofd van mijn vriend kleur ik geel
nee het is geen chinees, want die worden purper
als ze paarse rijst eten
onder de grijze zon
Ik zie een regenboogkikker
in de goudensneeuw springen
ik kus hem op de zilveren kop
daar is mijn mooie kleurenprinces.
Tom van Dam,
uit ik schilder de honden blauw,
uitgeverij De Stiel/Ago
Nijmegen/Diemen 2000
Drie jongleerballen, vier kleuren
Zomerochtend; poes rust op't balkon
zich een zwart roodstaartje voorstellend.
Maar het ziekenhuis om de hoek is nog onder.
En in Park Randenbroek spelen sportparen
winteravondtennis, stoomwolkjes lachend.
Drie-, vierhonderd meter is het maar
van hier tot helemaal daar.
De gebruiksaanwijzing beweert:
'En u jongleert. Gefeliciteerd!'
Mijn broer is in Australië. Geëmigreerd.
Tonnus Oosterhoff
uit: (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum,
De Bezige Bij, Amsterdam, 1997
De zon begint de plaatjes weer te lezen
op de deuren,
glimlacht om de namen naar hun wezen
en fluistert: hier is er geen.
Maar hier woont Van der Kleuren
en die is nooit alleen.
Doopt hij de kleuren in het water
zij worden nimf en hij is sater.
Houdt hij de kleuren naar het licht,
‘Kets’ zegt de vonk en wordt gedicht.
En slaapt die kleurenzuchtige man?
Van kleuren zonder kleren droomt hij dan!
Pierre Kemp
uit: Tirade 200, jaargang 1974,
Van Oorschot, 1974
Voel hoe het paard
ook het veld is doordrenkt
van een zwart dat zilt
van de grond en van
inkt is
van ranzig paars
een smaak in het bezinksel
van de lucht
bewaard
Roland Jooris
uit: Uithoek,
Poëziecentrum, Gent 1991