Nu ken ik alle kaden, alle stegen,
Mijn nier op de Rialto. En mijn lever,
Die liet ik achter op het Arsenaal.)
O, deze stad is boven spot verheven...
Maar zelf een rarekiek en toverzaal.
Hier kan men zeer voornaam de pijp uitgaan
In een van die gesloten, hoge panden,
Zelfs als een oplichter nog niet banaal.
O, bij mijn uitvaart, hoop ik, zal je staan
Op een der bruggen van het Canal Grande
En mij voorbij zien glijden als een aal.
Gerrit Komrij
uit: Alles onecht,
De Arbeiderspers, Amsterdam 1984
En, langs het atrium der Vestalinnen
en uit het Pantheon de mussen horen,
en in de buurt de kuil der katten zien,
en door de parken van Maecenas lopen,
en naar de graven der Horatii,
en zitten in de kerk van San Clemente,
en bij de echo's van een springfontein,
en luisteren naar de blinkende Najaden,
en in een kloostertuin gelukkig zijn,
en door Rome zonder tijd bewegen,
en als een pelgrim in de warme nacht,
en in de kokers van het Colosseum kijken.
En leven in een staat van overmacht.
Anton van Wilderode
uit: Volledig dichtwerk,
Lannoo, Tielt 1999
Een gier, Giraldo Giacometti,
Kees Stip,
uit: Het Grote Beestenfeest,
De beste Trijntje Fops aller tijden,
1996, Ooievaar, Amsterdam
't Is avond. Witte gevels staan
Het grauwe water fluistert met de huizen.
Het zwarte water klotst onder de trappen.
Het purper water kabbelt aan de muur.
Het blauwe water krinkelt in de stegen -
Maar Roze vloeit het uit over de Rio,
onder de paarse hemel, in de lage zon.
Roze rust het water in de Rio,
Violette wolken drijven
in de Rio
Grande in de zon.
Leo Vroman
uit: Gedichten 1946-1984,
Querido, Amsterdam 1985
U minne ik teêr, ô taal van lust en weelde,
Willem Bilderdijk (1756-1831)
uit: Ik reikhals naar het graf,
Bert Bakker, Amsterdam 1981
Ruïnes? Ik weet ze in mijn leven al.
laat door geen glorieus verwoest bestaan
zich evenaren. Ik aanzie die wondere
ondergang, besef hoe mijne evenmin fataal
en keer op keer als voor het eerst zal zijn.
Anneke Brassinga,
uit Verschiet.
De Bezige Bij, Amsterdam 2001
Onlangs in Rome
Remco Campert
uit: Alle bundels gedichten,
De Bezige Bij, Amsterdam 1976