Willem Jan Otten (ja)
Korte toespraak wanneer mijn zonen op kamers gaan wonen
Zonen, heel de mensheid heb ik voortgebracht zien zijn,
en allebei de keren kwam zij naakt en kledder voort
uit Von, en zij hing aan haar poten als gestroopt
als een konijn tussen duim en vingers van een stoïcijn
die haar een lel verkocht en zij bleek jullie,
telkens één, een dubbelklappend, krijtend, alles
vergend dier met, wisten wij meteen, daarin een kier,
daar situeerden wij, hoe onbespeurbaar ook, de ziel.
Er is een ja dat alle nee omvaamt en in zich draagt,
het is gekreten voor je weet wat krijten is,
het klinkt als nee, maar krijt van ja, het is maar liefst
als alle amens samen, laatste zucht is het te slaken
na het onuitsprekelijkst gebed. Dit was ons eerste
amen en het was er eerder zelfs dan onze namen
en voor altijd zal de kwestie zijn: waar hebben wij
ons ja vandaan, wie heeft ons opgescheept met meer
dan wij? Vrees waar je mee begonnen bent, vrees
in de weeenstorm van zeker nee, wanneer je alles
weet wat zeker wordt geweten, vrees daar je ja,
en zeg haar nieuw geboren en ten einde na.
Willem Jan Otten,
uit Op de Hoge,
Amsterdam 2003
Wil
Zonen, heel de mensheid heb ik voortgebracht zien zijn,
en allebei de keren kwam zij naakt en kledder voort
uit Von, en zij hing aan haar poten als gestroopt
als een konijn tussen duim en vingers van een stoïcijn
die haar een lel verkocht en zij bleek jullie,
telkens één, een dubbelklappend, krijtend, alles
vergend dier met, wisten wij meteen, daarin een kier,
daar situeerden wij, hoe onbespeurbaar ook, de ziel.
Er is een ja dat alle nee omvaamt en in zich draagt,
het is gekreten voor je weet wat krijten is,
het klinkt als nee, maar krijt van ja, het is maar liefst
als alle amens samen, laatste zucht is het te slaken
na het onuitsprekelijkst gebed. Dit was ons eerste
amen en het was er eerder zelfs dan onze namen
en voor altijd zal de kwestie zijn: waar hebben wij
ons ja vandaan, wie heeft ons opgescheept met meer
dan wij? Vrees waar je mee begonnen bent, vrees
in de weeenstorm van zeker nee, wanneer je alles
weet wat zeker wordt geweten, vrees daar je ja,
en zeg haar nieuw geboren en ten einde na.
Willem Jan Otten,
uit Op de Hoge,
Amsterdam 2003
Wil
Even wat plaatsen uit mijn nieuwe bundel.
Dit gedicht greep me al bij de eerste keer lezen aan. Het staat vol mooie zinnen.
Vooral het beeld van de kier waar je meteen bij de geboorte de ziel bespeuren kan
en dan meteen maar de prachtige zin
en deze niet te vergeten
Wil
Dit gedicht greep me al bij de eerste keer lezen aan. Het staat vol mooie zinnen.
Vooral het beeld van de kier waar je meteen bij de geboorte de ziel bespeuren kan
wisten wij meteen, daarin een kier,
daar situeerden wij, hoe onbespeurbaar ook, de ziel.
en dan meteen maar de prachtige zin
Er is een ja dat alle nee omvaamt en in zich draagt,
en deze niet te vergeten
wie heeft ons opgescheept met meer
dan wij?
Wil
Een zeer complex gedicht, dat zich niet zo maar laat ontsluieren.
Er zit heel veel in.
Otten noemt het een toespraak voor zijn zonen.
Keert hij in gedachten terug naar de geboorte van zijn eigen zonen?
Wil hij hun als levensles meegeven: je moet ten allen tijde kritisch zijn,
onderzoek zowel je nee als je ja?
Heel duidelijk is het me (nog) niet.
Of zit ik helemaal verkeerd?
mira
Er zit heel veel in.
Otten noemt het een toespraak voor zijn zonen.
Keert hij in gedachten terug naar de geboorte van zijn eigen zonen?
Wil hij hun als levensles meegeven: je moet ten allen tijde kritisch zijn,
onderzoek zowel je nee als je ja?
Heel duidelijk is het me (nog) niet.
Of zit ik helemaal verkeerd?
mira
Nog maar een poging dan.
Hoe ik het gedicht lees;
Otten schreef dit gedicht bij het uit huis gaan van zijn zonen, als hij ze loslaat, als ze op eigen benen gaan staan.
Op dat moment kijkt hij terug naar hun geboorte, als Von (zijn vrouw) ze met veel geweld op de wereld zet en ze krijsend ter wereld komen.
Op dat moment zien zij, door een kier, dwars door dat gehuil heen dat er behalve een lijfje ook een ziel.
En dat die ziel verder ging dan alles wat zichtbaar was, en dat er in die ziel een” Ja’ was, en dat dat ‘Ja’ er was voordat wij er waren, voor dat onze namen er waren, en dat het sterker is dan enig nee.
En hierna zal bij het ouder worden altijd de kwestie zijn
Kortom, de eeuwige levensvragen..is er een God, waar komen we vandaan,
Otten is overtuigd katholiek en dit is denk ik een religieus gedicht.
Het einde vind ik ook moeilijk.
Ik vermoed dat er gezinsspeeld word op opnieuw geboren worden, niet letterlijk, maar geestelijk, met een weeënstorm, en dat een persoonlijk antwoord op dat eerste ja.
Zoiets.
Maar dat is mijn geheel persoonlijke interpretatie
Wil
Hoe ik het gedicht lees;
Otten schreef dit gedicht bij het uit huis gaan van zijn zonen, als hij ze loslaat, als ze op eigen benen gaan staan.
Op dat moment kijkt hij terug naar hun geboorte, als Von (zijn vrouw) ze met veel geweld op de wereld zet en ze krijsend ter wereld komen.
Op dat moment zien zij, door een kier, dwars door dat gehuil heen dat er behalve een lijfje ook een ziel.
En dat die ziel verder ging dan alles wat zichtbaar was, en dat er in die ziel een” Ja’ was, en dat dat ‘Ja’ er was voordat wij er waren, voor dat onze namen er waren, en dat het sterker is dan enig nee.
En hierna zal bij het ouder worden altijd de kwestie zijn
waar hebben wij
ons ja vandaan, wie heeft ons opgescheept met meer
dan wij?
Kortom, de eeuwige levensvragen..is er een God, waar komen we vandaan,
Otten is overtuigd katholiek en dit is denk ik een religieus gedicht.
Het einde vind ik ook moeilijk.
Ik vermoed dat er gezinsspeeld word op opnieuw geboren worden, niet letterlijk, maar geestelijk, met een weeënstorm, en dat een persoonlijk antwoord op dat eerste ja.
Zoiets.
Maar dat is mijn geheel persoonlijke interpretatie
Wil
Laatst gewijzigd door WilV op Vr Jul 17, 2009 12:54, 1 keer totaal gewijzigd.
WilV schreef:Korte toespraak wanneer mijn zonen op kamers gaan wonen
Zonen, heel de mensheid heb ik voortgebracht zien zijn,
en allebei de keren kwam zij naakt en kledder voort
uit Von,en zij hing aan haar poten als gestroopt
als een konijntussen duim en vingers van een stoïcijn
die haar een lel verkocht en zij bleek jullie,
telkens één, een dubbelklappend,krijtend, alles
vergend dier met, wisten wij meteen, daarin een kier,
daar situeerden wij, hoe onbespeurbaar ook, de ziel.
Er is een ja dat alle nee omvaamt en in zich draagt,
het is gekreten voor je weet wat krijten is,
het klinkt als nee,maar krijt van ja, het is maar liefst
als alle amens samen, laatste zucht is het te slaken
na het onuitsprekelijkst gebed.Dit was ons eerste
amen en het was er eerder zelfs dan onze namen
en voor altijd zal de kwestie zijn: waar hebben wij
ons ja vandaan, wie heeft ons opgescheept met meer
dan wij?Vrees waar je mee begonnen bent, vrees
in de weeenstorm van zeker nee,wanneer je alles
weet wat zeker wordt geweten, vrees daar je ja,
en zeg haar nieuw geboren en ten einde na.
Willem Jan Otten, uit Op de Hoge, Amsterdam2003
Wil
Even dit gedicht gekopiëerd en enkele keren gelezen...
kan er niet zoveel over zeggen

Tiba.
Toevallig bij dit item beland en het gedicht herlezen (ja moet ik nog vele malen doen). Bij deze regel beland:
Doet me ongelooflijk denken aan "Mei" van Gorter, vooral dat : "er is een ja dat". Het kan zijn dat ik me vergis (want niet geverifieerd), maar alleszins doet de cadans en doen de eerste 4 woorden van deze regel me denken aan Gorter.
Daarbij deze bedenking: dat veel dichters, bewust of onbewust, delen van regels van hun voorgangers overnemen. Maar dit is wellicht stof voor een heel ander item, of mss. meer voor specialisten...
Tiba.
Er is een ja dat alle nee omvaamt en in zich draagt,
Doet me ongelooflijk denken aan "Mei" van Gorter, vooral dat : "er is een ja dat". Het kan zijn dat ik me vergis (want niet geverifieerd), maar alleszins doet de cadans en doen de eerste 4 woorden van deze regel me denken aan Gorter.
Daarbij deze bedenking: dat veel dichters, bewust of onbewust, delen van regels van hun voorgangers overnemen. Maar dit is wellicht stof voor een heel ander item, of mss. meer voor specialisten...
Tiba.
Hoi Tiba,
Ik weet te weinig van Mei om daar een zinnig antwoord op te kunnen geven en ik heb Mei ook niet in huis.
En weer kwam ik opnieuw te turen op de laatste versregels van dit gedicht.
Vrees waar je mee begonnen bent, vrees
in de weeenstorm van zeker nee, wanneer je alles
weet wat zeker wordt geweten, vrees daar je ja,
en zeg haar nieuw geboren en ten einde na.
Het is een prachtig eind maar erg moeilijk.
Wees bang voor het begin, wees bang voor een steeds terugkerend (weeenstorm) nee, als je alles weet wat zeker wordt geweten (dat bestaat niet, je kunt niet alles weten) wees dan bang voor je ja.
Bedoelt hij het eerst ontkennen van het bestaan van God? en als je zeker weet dat hij toch bestaat wees dan voorzichtig met je ja tegen God zeggen. Je geloof is als opnieuw geboren worden, blijf het als nieuw zien, blijf ja zeggen.
Ik kan dit echter niet zo goed plaatsen in een gedicht voor zijn zonen. Bedoelt hij, blijf geloven, laat het geloof geen gewoonte worden maar een steeds opnieuw bewust ja zeggen tegen het geloof?
Dettie
die ook maar iets probeert.
Ik weet te weinig van Mei om daar een zinnig antwoord op te kunnen geven en ik heb Mei ook niet in huis.
En weer kwam ik opnieuw te turen op de laatste versregels van dit gedicht.
Vrees waar je mee begonnen bent, vrees
in de weeenstorm van zeker nee, wanneer je alles
weet wat zeker wordt geweten, vrees daar je ja,
en zeg haar nieuw geboren en ten einde na.
Het is een prachtig eind maar erg moeilijk.
Wees bang voor het begin, wees bang voor een steeds terugkerend (weeenstorm) nee, als je alles weet wat zeker wordt geweten (dat bestaat niet, je kunt niet alles weten) wees dan bang voor je ja.
Bedoelt hij het eerst ontkennen van het bestaan van God? en als je zeker weet dat hij toch bestaat wees dan voorzichtig met je ja tegen God zeggen. Je geloof is als opnieuw geboren worden, blijf het als nieuw zien, blijf ja zeggen.
Ik kan dit echter niet zo goed plaatsen in een gedicht voor zijn zonen. Bedoelt hij, blijf geloven, laat het geloof geen gewoonte worden maar een steeds opnieuw bewust ja zeggen tegen het geloof?
Dettie
die ook maar iets probeert.
Dettie schreef:
Ik zat ook al herhaaldelijk te turen op deze versregels, vooral ook op de laatste.
Moeten we lezen:
en zeg haar...na, dus van 'nazeggen'
Of is het 'ten einde na'? iets wat ik niet begrijp.
En waarop slaat 'haar'?
Ik dacht nog op 'vrees', maar dat lijkt me toch overal hier een werkwoord.
Of op 'ja', maar is dat een zij? Ik zou zeggen: het ja.
Overigens vind ik dit zeer bezwerende verzen.
mira
En weer kwam ik opnieuw te turen op de laatste versregels van dit gedicht.
Vrees waar je mee begonnen bent, vrees
in de weeenstorm van zeker nee, wanneer je alles
weet wat zeker wordt geweten, vrees daar je ja,
en zeg haar nieuw geboren en ten einde na
Ik zat ook al herhaaldelijk te turen op deze versregels, vooral ook op de laatste.
Moeten we lezen:
en zeg haar...na, dus van 'nazeggen'
Of is het 'ten einde na'? iets wat ik niet begrijp.
En waarop slaat 'haar'?
Ik dacht nog op 'vrees', maar dat lijkt me toch overal hier een werkwoord.
Of op 'ja', maar is dat een zij? Ik zou zeggen: het ja.
Overigens vind ik dit zeer bezwerende verzen.
mira
Echtpaar aan laken
Er is een luwte tussen hem en haar,
wat zeggen wil een windstil meer, een vlakte
onbetreedbaar, en weerspannig als een zeepbel,
en daar staan zij aan, een man, een vrouw,
elk aan hun overkant. Zij zijn er soeverein,
zij zijn datgene wat hun universum spant,
en kunnen het nooit op. Wat is het strak
en uitgestrekt, wat is het wit en streng –
dat zij daar bleven staan, de man en vrouw,
en hij het extra rukje maar niet gaf,
en zij de zomen niet aanvaardde, en de buik
niet werd waarop gepalmd de laatste vouw –
zij zullen het nooit op, alleen verkleinen tot
een pak ter grootte van een plattegrond.
Willem Jan Otten
Uit: Eerdere gedichten.
Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2000
Er is een luwte tussen hem en haar,
wat zeggen wil een windstil meer, een vlakte
onbetreedbaar, en weerspannig als een zeepbel,
en daar staan zij aan, een man, een vrouw,
elk aan hun overkant. Zij zijn er soeverein,
zij zijn datgene wat hun universum spant,
en kunnen het nooit op. Wat is het strak
en uitgestrekt, wat is het wit en streng –
dat zij daar bleven staan, de man en vrouw,
en hij het extra rukje maar niet gaf,
en zij de zomen niet aanvaardde, en de buik
niet werd waarop gepalmd de laatste vouw –
zij zullen het nooit op, alleen verkleinen tot
een pak ter grootte van een plattegrond.
Willem Jan Otten
Uit: Eerdere gedichten.
Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2000
~ Het is een kunst om de zee in een glas te vangen ~
(naar: Italo Calvino)
(naar: Italo Calvino)
Terug naar “Gedichten O-P-Q/R”
Wie is er online
Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 1 gast