Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Eva Gerlach

Poëzie-Leestafel heeft toestemming
van Eva Gerlach (via De Arbeiderspers)
om deze gedichten op de Poezie-Leestafelsite
te plaatsen.


 
Kruim

Wat heel is, kunnen wij niet zien, het is
te groot, het past ons niet en niet
in onze hoofden

maar wat aan mootjes, haksel is, verkiezeld,
kruim, gepureerd, verstoven of ontbonden –

al het verdeelde zit voorgoed in ons.

Eva Gerlach
Uit: Niets bestendiger
Uitgeverij Arbeiderspers, 1999

Kruim verscheen oorspronkelijk bij uitgeverij Herik in 1996, een bundeltje met 12 gedichten van Eva Gerlach. De gedichten worden verlucht door evenzovele los ingeplakte reproducties van schilderijen en prenten van Co Westerik.


 
Drukte

Het is raar gesteld met de doden,
schuiven in je aan, zitten met hun
holtes in je knieën, hun kootjes
in je vingers een brief te schrijven,
even sloom als jezelf, even beperkt op de hoogte
van weerbericht en genade, twijfel en kostprijs
en als het etenstijd is, bedtijd
tijd is om de honden uit te laten,
tijd om een kind te krijgen, een man te begraven,
altijd lopen zij, meegaand,
volgzaam, met hun kammen en doornen hun schaambeen
boven je geslacht hun schedelpan rond je
zinnen hun graat om je merg
in je door, tiktiktik. Alleen
je vel dempt hun drukte een beetje.

Eva Gerlach
Uit: Niets is bestendiger
De Arbeiderspers 1998

 
Kijk, R. in pyama, haar hand
die de kat heeft geaaid in verband,
zwachtel om haar enkel want gesprongen
van de bank, ik kan vliegen, haar tong
gewond van toen zij al etend een kerstlied
zong.
Hoe zij gaat staan en op haar kwartviooltje
speelt
Roodborstje tikt tegen venster tin tin, haar
haar
over haar witte scheiding door elkaar -
hoe daar als Russische popjes allerlei soorten
hachje in opgeborgen liggen, tot haar
geboorte.

Eva Gerlach
uit ' Wat zoekraakt.
Arbeiderspers-Amsterdam 1994

 

Vaak liep ik op het kerkhof, dik, alleen,
te vliegeren: daar stond de meeste wind.
Als het touw zakte, sprong ik van een steen.
Ik ging ook dood, al was ik nog een kind,

de tuinman zei: 'Eens word je meegenomen.'
Een goede vlieger had ik, zelfgebouwd,
een Draak; geen Rover die erbij kon komen.
gemalen glas schitterde rond het touw.

Eva Gerlach
Uit: Verder geen leed (1979)
Arbeiderspers-Amsterdam


 

Een hond met ijzeren ogen had mijn hand
in zijn mond genomen. Ik wilde
niet dat dit gebeurde maar was bang
te scheuren als ik mij verzette. Luister
hond, zei ik, laat me los en ik geef je
wat je verlangt. Maar wat hij wilde was alleen
dat ik niet verder ging en met mijn andere hand
hem streelde. Zo. Dagen en nachten in
zijn ogen zag wie van ons sterker scheen.

Eva Gerlach
Uit: Daar ligt het,
De Arbeiderspers, Amsterdam 2003


 
Lievelingsdieren

Tussen de stenen hollen de platte,
brede pissebedden omlaag naar het donker. Vergeten
toen het nog koud was te kijken: hoe overwintert
een dier dat zo lijkt op herinnering,
zo afvalkleurig, met zijn hoofd naar binnen
en doodstil bij de minste aanraking.

Ik weet een kind dat van ze houdt, het streelt
hun dadelijk verstijvende stofjassen,
draagt ze tussen twee handen de kamer door.
O! zachte pootjes hebben ze, mag ik ze niet
houden in een kistje met onderaan glas?
Daar kijk ik de hele tijd naar, daar zing ik dan voor.


Eva Gerlach
Uit: De kracht van verlamming,
De Arbeiderspers, Amsterdam 1988

 

Daar ligt het en het heeft zijn sokken uit
te zien aan tenen in godweet gedoopt
in zeven dekens heeft het zich gerold

waaronder het zich krabt het heeft een huid
waarover dingen lopen het staat bol
van op zijn rug te vangen wat daar was

en een soort zingen komt eruit gekropen
dat door je lichaam maalt als gekauwd glas.

Eva Gerlach,
Uit: Daar ligt het,
De Arbeiderspers 2003


 
Dubbelganger

Een man die fietste zo hard dat wij hem bijna niet zagen
kwam langs en riep met schorre stem pas op
maar voor wij iets konden doen was hij al weer voorbij
en voor wij hem na konden kijken was hij al zowat weg.

Het moet een beroeps zijn geweest als je zag hoe hij onder
het viaduct verdween, bijna doorzichtig, een wolkje
stof, niet dat dat opwoei van het asfalt maar hijzelf
dunner en dunner van steeds zichzelf in te halen.

Eva Gerlach
Uit:
Wat zoekraakt
De Arbeiderspers Amsterdam 1994

 

Ik had een kistje (Schimmelpenninck, Flor
Fina, Assortiment), daarin bewaarde ik
wat mij angst aanjoeg: hagedissenstaarten,
een slangevel, het skelet van een boktor.

Als ik ernaar keek trok een optocht voorbij,
het ging alles één kant uit, je kon het niet keren
of tegenhouden. - Ook ik bevond mij
in doodsgevaar; steeds groeide ik uit mijn kleren.


Eva Gerlach
Uit: Verder geen leed (1979)
Arbeiderspers-Amsterdam