op het getijde in je borst, de streken
van je gezicht op schemerachtig linnen,
de lippen die het kussen zacht beminnen
zo licht en telkens onafwendbaar maken,
de vingers die met schokjes al ontwaken.
Wanneer je slaapt raak ik de tel weer kwijt
van al die lijnen in je neergevlijd.
Je ademt zwaar alsof de koude lucht
door kieren in je dromen is gevlucht;
het donker dringt tot alle wezens door
en wist van dierbaar liegen ieder spoor.
Ik kan het kloppen van je aders horen
zo dicht bij mij, zo ver als nooit tevoren.
© Michel Krott
Uit: Apologie van een nietsnut
Uitg. Schakel, Utrecht 2007