Afgunst


Afgunst, adder, is geduldig,
haar beet verraderlijk.
De overvloed aan stenen, gras en struikgewas
waartussen wij bewegen, laat dat toe.

Het langzaam werkend vergif, verrotting der beenderen,
is onontbeerlijk, brengt ons haast, verbetenheid, volharding.

Alvorens definitief in elkaar te zakken
(het deert me niet, omdat het ook jou gebeurt)
dient tenminste iemand overtroffen.

Hoger dan de eigen afgunst staat de nijd der naasten.
Leun tevreden achterover in het volle zicht van zwakken.
Het zengen van de zon: goedkeuring. Ons onvermoeibaar streven.


Mark Boog
Uit: De encyclopedie van de grote woorden
Cossee, Amsterdam 2005