speelden jou binnen,
onaangekondigd.
In deze diepe droom, dit tussenland
streken wij neer.
Losgebroken uit onze ijzige cocon
vertelden wij onze liefdesjaren tot leven.
Naakt en vrij
stonden wij:
Wie is niet verwond?
Wind van wijsheid
verjoeg de grondmist en
onbedaarlijk
sloegen wij de duisternis in het gelaat.
‘Kan een roestend zwaard ons
de pas bepalen?’ vroeg je.
Je stilgeworden gezicht
droeg het kenteken
van het licht dat je bewoont.
Het zinnenspel verwaasde en
spoorslags ontviel je mij.
Tussen het schelpenbehang met
de art poétique rand
ontwaakte ik en wist
jouw gevleugeld hart
op weg naar de trillende verte
van de kustlijn.
© Marianne Som, 2002,
niet uitgegeven