Het was midwinteravond, toen na zessen
een schaduw haastig klopte aan mijn deur.
‘Kom binnen, zwarte vriend, ik spreek uw taal niet,
maar zie dat u verstoken bent van kleur.
De duisternis omgeeft u als een deken.
Uw ogen zijn door stil verdriet omrand’.
Hij grendelde de deur en nam de sleutel.
Mijn hart begroef hij als zijn onderpand.
Hij hield mij twee maal zeven jaar gevangen.
Mijn stem bracht hij tot zwijgen, keer op keer.
Pas toen ‘k zijn stervensbeker had gedronken,
gaf hij mij, uitgeblust, mijn vrijheid weer.
_
De winter bergt de zaden voor het voorjaar.
Sneeuwdennen pronken roerloos met hun tooi.
Donker in licht, mijn voeten zweven verder.
Het leven, jij, zo mooi, zo mooi,
zo mooi.
© Marianne Som
Uit: Schemertijd, 1999