en werd de sluier neergelaten in haar ogen.
Het spelend kind in haar verkreeg de overhand,
maar onder alledaagse bezigheid bewogen
meedogenloos haar schimmen naar het rijk der vrouw.
Beschaduwd gleed zij door de wereld en het leven.
Alleen de maan bij nacht sprak nog van verre trouw.
De maan wist waar het land van oorsprong was gebleven.
Een oude vrouw staart wachtend naar de horizon,
die voorwaarts schuift met spoed en nevels op doet trekken.
Haar blindheid ziet de draden die het leven spon,
de achteloze pluizen die de bodem dekken.
Uitnodigend de kim, het zacht glorende licht,
het licht dat in de jeugd haar node had verlaten.
Zij kust haar zoon vaarwel, streelt zijn vertrouwd gezicht,
ontkomen aan de kringloop waarin zij gebonden zaten.
© Marianne Som
Uit: Een leven lang eeuwigheid, 1998