Gelijk een hond die drentlend draalt en druilt...

 

Gelijk een hond die drentlend draalt en druilt
om eigen vuil, beruikt met schroom'ge teugen...
- Waarom uw avondlijken vreê bevuild
met slijk van derf verleden, o Geheugen?

Gelijk de vogel die zijn woonst beslecht
met peerlen bloeds, door de eigen pluim te plukken...
- Waarom, waarom uw beeltenis gerecht
uit leem van leed, vereeuwigend Verrukken?

Ach, diepte huilt en ijlte is hoogste kim;
begeert moet zich aan onmacht vergewissen;
en alle liefde is lammer dan de vin
van doode visschen.


Karel van de Woestijne (1878-1929)
uit: God aan zee
A.A.M. Stols, Bussum, 1926