ligt in het dok: het groot karkas is lek.
Blank tegen hemels grauwe en lage *wijle,
vliegen de meeuwen om 't verlaten dek.
Eens luidde blij 't signaal van zijn vertrek,
en 't heeft gedanst, de duizend, duizend mijlen,
op de oceaan een kleine, witte vlek.
Thans is het oud: verroest zijn ankers, bijlen...
Graniet en marmer heeft het meegebracht,
*steevnend door 't woeste, noordelijk kanaal,
of gleed droomstil door eevnaars lichten nacht,
*belaân met vruchten, specerij en kruiden.
Nu ligt het stil, onzegbaar droef en kaal,
maar nog met kleur en geuren van het zuiden.
© Jan van Nijlen
uit: Verzamelde gedichten 1903-1964
Van Oorschot, Amsterdam 1964
touwen aan een zeil) door de geitouwen naar binnen ophalen
wijle (verouderde literaire taal): sluier
steevnend = stevenend: koers zettend, varend, zeilend
belaân = beladen