de aarde, een zware geur van groen en water,
bleef me toch altijd na, ook als ik
wegdreef, met mijn spinragwieken
over de ijle, wijkende hemel
of wakker werd
in haar vorstige lente, aan een boos
en visloos diep, een ijsharde hand op mijn
knokige schouder
meer dan eens ontkwam ik
het laatste verse brood in een slip van mijn jas
dat ik verborg, een paar vluchtige stonden, in
het hazenleger van een vrouw
en tenslotte terugvond
in jouw kindergezicht, mijn boom en mijn wortel.
toen wist ik: ik was het zelf, steenoude oergrond,
broer van zon en sterren, sterk als een berg,
en ik zou jou bergen
Jabik Veenbaas
uit: Brieven aan mijn kind
BnM mei 2007