1. 
 Er is geen wij en zij, 
 er is slechts wijd en zijd, 
 een feestelijke vrijheid met festoenen, 
 mirlitons en stuwende muziek 
 die vervallen lijven omvormt 
 tot aantrekkelijke gestalten. 
 Blijdschap en voleinding: 
 Iedereen gelijk aan Elckerlijc. 
 De deugd voorbij en niets meer hoeven leren. 
 Twee geslachten huizen in een lichaam, 
 wezens die zichzelf genoeg zijn, 
 aangenaam, aanstekelijk,volmaakt 
 metafysiek. 
 En die het Alziend Oog niet infecteren. 
  
 2. 
 Waar haalt u het vandaan? vraagt iemand 
 die zich aandient als een vleugelloze engel, 
 een nomade zonder laptop, 
 telefoon, betrouwbaar huisadres. 
  
 Heel wat mensen zijn er al geweest, 
 heel wat mensen hebben het beschreven. 
 Lieden van allerhand slag 
 bieden inzicht en geven om niet 
 hun persoonlijke indrukken prijs. 
 Legenden brengen ons verder. 
 leugens doen de rest. 
 .... 
  
 7. 
 Een paradijselijke stem, een hemels genot, 
 Een goddelijke geur,een fragiel instrument. 
 Duizendschoon op een braakliggend veld, 
 Een jongenslach, een meisjeshand. 
 Een kind dat achter een bal aanrent. 
 Een speelse blik uit een passerend oog. 
 Maanlicht over een nachtelijk strand. 
 Spiegelend ijs op boerensloten, 
 Stilaan dicht gesneeuwde tuinen. 
 Een steelse uil die muizend overvliegt. 
 Een braambos voor een nooit ontdekte grot, 
 Een offerplaats tussen versteende eiken. 
 Een bloesemtak in maartse ochtendmist, 
 Een specht die in de schors naar kevers hakt. 
 Een lied dat ook vermolmde harten raakt. 
 Een wulpenkreet boven de laatste duinen, 
 Een dromer die zijn plicht verzaakt. 
 ..... 
  
 10. Een lunch in Linhó 
  
 Het paradijs zou een subtiele klank zijn 
 en geen plaats. 
 Een kleur misschien, een boog van de veranda 
 die de tafel met het middageten in de schaduw houdt. 
 De wijnkaraf gekoeld, het dienblad 
 ingelegd met blauwe steentjes. 
 Roodgetint de matte glans van vloerplavuizen, 
 gedempte stemmen achter groene luiken 
 en Martinho, de kanarie, zingend in zijn kooi. 
 De huisslang tussen de agaven, 
 De vijgenboom tegen de muur. 
 Een geur van dennenhars, de wind 
 vanaf de bergen, 
 het tinteld klokkenspel van glazen staafjes 
 aan een koord. 
 In de open deur Maria met een tafelschel. 
 Zoemende insecten, hagedissen, hier en daar 
 geritsel van dor blad. 
 Een doorschijnende libel staat roerloos boven vijverriet. 
 Gestold dit beeld, ontsnapt 
 aan de vergetelheid: 
 Het is al dertig jaar twaalf uur. 
 Gewassen fruit, nog vers, lekt uit 
 in een vergiet. 
  
 H.C. ten Berge 
enkele delen uit: 
 'Sermoen aangaande het paradijs' 
 palimpsest en parafrase
Verschenen in het literaire tijdschrift Revolver (nr.135)
Reageren? Klik HIER