Zich kalm verheft, zich bukt en met zijn hand
Het stof bedachtzaam van zijn broekspijp slaat,
Voelt of zijn buikriem naar believen spant,
Opnieuw zijn rug strekt, door een niemandsland
Van meubelen en schemerlampen waadt,
Bij een van kruk voorziene deur belandt
Waar hij zijn kamer zonder erg verlaat -
En die, in het aangrenzende vertrek,
waar geen gezeur of hindernis hem wacht
En alles hem doodvriendelijk toelacht,
Een ruimte, kortweg, waar hem niets bedreigt,
Een heimwee - alverterend, knettergek -
Naar de zojuist verlaten kamer krijgt.
© Gerrit Komrij
Luchtspiegelingen
uitg. De Bezige Bij 2001
Op de websitevan Y.Né
staat een mooie uitleg van dit gedicht.