Stenen
Een kiezel brak mijn rug,
een strohalm had volstaan,
een spiegelbeeld, een zucht.
De eerste steen al had mij
op de grond gegooid.
Een god waarde rond
en schreef in het zand
in het bloed in mijn ogen.
Hij tekende mij,
een rimpelloos meer,
ik was het tegendeel,
dat overspelige schrijven van goden.
Elke steen die mij trof
had een scherpe kant
en scheurde de wand waar
mijn ziel achter spinde
waardoor het oordeel
een gooi naar het nooit werd
van elke man die ooit
op mij was geklauterd.
Ik stierf op een steenworp van hem.
Ivo van Strijtem
uit: Poëziekrant,
november-december 2004