de avonden - hoe ze zwart
op de klaver druipen en ik
ze met open deur opwacht
stoet van stinkende nonnen
hoe ik dan niets heb dan wijn en brood
en hoe ze daar genoegen mee nemen
maar nooit blijven willen, rusteloos zijn
als uit hun rokken schatten vallen
eieren die over de houten vloer
stuiteren, onder meubelen rollen
nachtelijk worden uitgebroed
god weet tot welke monsters.
De avonden. Telkens
wat vozer, wat roestiger
wat meer vooringenomen.
Frédéric Leroy