We stonden buiten te wachten, hij en ik.
Dat ze de kachel maar eens harder moesten zetten,
dat was zijn mening. Toen hij even later
een man zag in een korte duffel; dat die man
wel spijt zou hebben dat hij zulk een stuk
geknipt had uit z n jas. Ook daar
viel nogal om te lachen, want hijzelf
droeg helemaal geen overjas, stampvoete op sandalen.
s Anderendaags kwam ik hem tegen aan de wandel
in t bos, met veel te zware schoenen en
in veel te lange overjas, verzaligd
in zachte houdgreep van twee potige verpleegster.
Toekomst (variant)
De zon schijnt heerlijk schoon, en kleine vogeltjes
zingen op groene tak op held re toon
hun lustig lied. En ik ben aan de wandel
in t voorjaarsbos, met veel te zware schoenen,
in veel te lange overjas, verzaligd
in zachte houdgreep van twee potige verpleegsters
Anton Korteweg,
uit "Eeuwig heimwee drijft hem voort"
uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep 1973
Zag bij De Slegte me tweedehands staan
Was tweenegentig, inclusief rand-
glossen van je meisjeshand
Poetisch taalgebruik, gedweep,
stond in mijn marge, Lodijzen-achtig.
Somber vond je me, zwartgallig:
angst, avond, sterven onderstreept.
Las, vijftien jaar bij je vandaan,
wat we elkaar hebben aangedaan.
Anton Korteweg
Uit: geen beter leven. Gedichten.
Meulenhoff Amsterdam 1985
Zo kom je 's morgens om halfnegen in Wassenaar
in tien minuten maar van de banaalste uiting
van liefde tot het grofst vertoon van walging.
In 't echt duurt dat zo'n vijf tot zeven jaar.
Anton Korteweg
uit: Stand van zaken,
Meulenhoff 1991
Sta zo opgewekt mogelijk op dus,
poets je tanden, omhels je vrouw,
kam je haar, lach tegen de spiegel,
ontbijt met thee en een eitje.
Je begint dan vanzelf in de loop van de
ochtend een beetje te fluiten.
Dat doe je de hele dag door
met wisselende intensiteit.
Doe 's avonds als 's ochtends maar dan
met warm eten en een goed glas
- je hoeft je haar niet te kammen-,
waarna met je vrouw naar bed.
Het fluiten neemt langzaam dan af
en houdt uiteindelijk op.
Anton Korteweg
uit: Al fluitend,
Meulenhoff 2001
Vooral bij diepe mist, als er geen zucht-
je te bespeuren valt op 't strand,
en van de zee, daar merk je ook niets van.
Want wat je wilt, is dit: niets zien en niets
herkennen, dat je bent niet merken.
Uitgewist, niet vermist. Vooral maar niet vermist.
Anton Korteweg,
uit Met flinke pas,
Meulenhoff 2003
Iedere ochtend gaat hij trouw naar school,
Dat ze vandaag maar weer kracht-van-omhoog
ontvangen mogen en hun werk met ijver
volbrengen. Amen. Dan begint de les.
Zo gaat dat alle dagen door. Hij leert
en leert en leert, en doet goed zijn best.
En later zal hij veel verdienen en vanuit
de hoogte neerzien op het ouderlijke nest.
Anton Korteweg
uit: De stormwind van zijn hand,
Athenaeum- Polak & Van Gennep, 1975
Tussen de spoordijken volkstuintjes in de regen.
Uit het asiel waait altijd akelig geblaf.
Stoplichten, zeven, springen, tweemaal elke dag
op slag op rood als ik kom aangefietst.
En uit mijn kamer zie ik trams banaal
hun lussen draaien naar Den Haag Centraal.
Krokussen op het Voorhout in het vroege voorjaar
en in het Mauritshuis een meisje van Vermeer,
lang gras tussen de rails naar Scheveningen
en bij Kijkduin de rook van Ockenburg,
dat moest ik maar eens tot mijn zegeningen
gaan tellen. Want dan schreef ik me niet meer.
Anton Korteweg
Uit: Met Flinke Pas
Gedichten 1971-2001, een keuze
Meulenhoff Amsterdam 2003
Oude vrouwtjes jaag ik de straat op.
Kan hij helpen oversteken.
Knaapjes het wakke ijs. Die moet hij
redden met levensgevaar.
Eenmaal toch moet ik het meemaken dat ik
goedkeurend hem op de schouder kan kloppen,
diep in de ogen kijk, verlegen mompel:
'Jongen, je vader is trots op je.'
Anton Korteweg
Uit: Comfortabel ongelukkig,
Meulenhoff, Amsterdam 1999
Dat ik van je hou, dat wil ik dan
Dat het lijkt of je nauwelijks
ouder geworden bent, dat
je soms nog ver weg kijkt als
was je verliefd, dat
je handen nog mooi zijn, verder
zou ik toch niet willen gaan.
Dat ik je wang soms zoek en niet
je mond.
Anton Korteweg,
uit Tussen twee stilten,
Meulenhoff 1982
Anton Korteweg
Uit: Voor de goede orde
Meulenhoff 1988
Tijdig, omstreeks je vijfendertigste,
heb je je valse ideaalstelling herkend.
Nu, tien jaar later, kun je melden dat je
comfortabel ongelukkig bent.
Anton Korteweg,
Uit: stand van zaken,
Meulenhoff 1991